H1 Functionele Morfologie Bouw Van De Cel Flashcards

1
Q

Zichtbaar met het blote oog

A

Macroscopisch (organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Zichtbaar met lichtmicroscoop

A

Microscopisch (cel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zichtbaar met elektronenmicroscoop

A

Submicroscopisch (celorganel, macromolecule, molecule, atoom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke cellen kan je zien met het blote oog?

A

Sommige eicellen (kikker en vogel) en Sailor’s eyeballs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe groot is een plantencel of dierlijke cel?

A

10-200 um (10x-3 mm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe groot zijn bacteriën?

A

1-10 um

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie heeft een celwand?

A

Planten, fungi, archaea en bacteriën (geen dierlijke cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Uit wat is een celwand gebouwd?

A

Een netwerk van cellulose vezels waartussen mazen voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van de celwand?

A
  • Verleent stevigheid aan de cel
  • Beschermende laag tegen afbraak of tegen ongunstige mileuomstandigheden
  • Het is doorlaatbaar voor de meeste moleculen
  • Fungi is niet cellulose, maar chitine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Cytoplasma en cytosol

A

Cytosol: geleiachtige vloeistof bestaande uit water en opgeloste stoffen
Cytoplasma: cytosol+ celorganellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fosfolipiden wat en functie

A

Bestaan uit een fosfaatkop (hydrofiel, polair en is aangetrokken door water) en 2 vetzuurstaarten (hydrofoob, apolair, en worden niet aangetrokken tot water)

-Vormen dubbele laag
- samenhouden van celinhoud
- vormen een barrière tussen intra-en extracellulair milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doen transmembraanproteinen?

A

Selectief transport van stoffen doorheen het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Cholesterol

A

Garandeert de soepelheid van het celmembraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Perifere proteïnen

A

Spelen een rol in het herkennen van stoffen en bij de communicatie met andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Glycocalix

A
  • Suikers of sachariden die aan de buitenkant van het celmembraan steken
  • suikerketens die vertrekken van tussen de vetzuurstaarten of die vastzitten op de membraaneiwitten
  • kenmerkend voor het celtype
  • onderling cel-cel herkenning
  • communicatie tussen de cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eigenschappen celmembraan?

A

Ze zijn flexibel, zelfsluitend en selectief doorlaatbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doet een celmembraan?

A

Omsluit en isoleert de celinhoud
Laat selectieve stoffen door in beide richtingen
Rol in herkenning stoffen van buiten de cel
Communicatie met andere cellen
-> afzonderlijke onderdelen zorgen ervoor dat het celmembraan deze functie kan uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is Chromatine?

A

Chromatine is DNA gewikkeld in eiwitten om het DNA compacter te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is DNA?

A

DNA is het genetisch materiaal dat de informatie bevat om in cellen proteïnen aan te maken.

20
Q

Wat is de functie van de celkern? Nucleolus

A

Bevat het genetische materiaal DNA (informatie aanmaken proteïnen)

Replicatie of verdubbeling van DNA

Nucleolus is de aanmaakplaats van het ribosomaal RNA wat nodig is voor de opbouw van ribosomen.

21
Q

Hoe wordt een proteïne aangemaakt?

A

Er wordt een kopie van het DNA aangemaakt, de MRNA. Een enkele streng/helix
De MRNA ontsnapt dan via de kernporien naar het cytoplasma. Dan zal een ribosoom de ‘code’ lezen van het mRNA en maakt het ribosoom dan zo de juiste eiwit aan.

22
Q

Uit wat zijn ribosomen opgebouwd?

A

Een kleine subeenheid en een grote subeenheid

23
Q

Wat doen ribosomen?

A

Ribosomen decoderen de genetische informatie van de kopie van het DNA (mRNA) zodat er proteïnen worden gesynthetiseerd. (=eiwitsynthese)

24
Q

Functie RER

A

Synthese van proteïnen (ribosomen)
Opslaan van niet afgewerkte proteïnen
Transport via transportblaasjes naar organellen die instaan voor nabewerkingen

25
Q

Functie SER

A

Vorming, opslaan en transporteren van vetzuren en fosfolipiden

26
Q

Secretieblaasje

A

Golgiblaasje met eindproducten die buiten de cel worden afgegeven

27
Q

Cisternen

A

Bolvormige stapel van membraanzakjes en blaasjes

28
Q

Functie Golgi-apparaat

A

Nabewerkingen van proteïnen afkomstig van de transportblaasjes van het RER

Verpakt eindproducten in golgiblaasjes

29
Q

Bouw lysosoom

A

Golgiblaasje met afbrekende enzymen en een hoge zuurtegraad

30
Q

Lysosoom functie

A

Autofagie

Heterofagie

Apoptose

31
Q

Autofagie

A

Afbreken van celeigen bestanddelen

Blaasje afval en lysosoom membranen versmelten en de pH wordt verlaagd en de inhoud vernietigd door de afbraakenzymen

32
Q

Heterofagie

A

Afbreken van extracellulair materiaal

Macrofagen (witte bloedcellen) schakelen binnengedrongen bacteriën uit door fagocytose

33
Q

Apotose

A

Geprogrammeerde of actieve celdood bij een zieke of beschadigde cel of bij de metamorfose/gedaanteverandering van een dier

34
Q

Functie mitochondriën

A

Celademhaling, het verbranden van glucose naar energie

35
Q

Wat is het cytoskelet?

A

Een netwerk van proteinevezels

Microtubili (tubuline) en microfilamenten (actine)

36
Q

Functie cytoskelet

A

Behoud van de vorm van de cel
Belang bewegen cellen
Voorkomt chaotische verspreiding celorganellen
Invloed op verplaatsing celorganellen
Wegennet voor transport en secretieblaasjes

37
Q

Bouw centriool

A

Bestaan uit 9 tripletten van microtubili die samen een stervormige cilinder vormen
Komen in een paar die loodrecht op elkaar staan

38
Q

Functie centriolen

A

Belangrijke rook bij celdeling, aangeven van de celpolen.

39
Q

Bouw vacuole

A

Groot blaasje gevuld met water en opgeloste stoffen (celsap)

40
Q

Functie vacuole

A

Waterreserve
Stevigheid
Opslaan reservestoffen
Plantaardig lysosoom (hebben afbrekende enzymen en hogere zuurtegraad)

41
Q

Wat zijn plasten?

A

Organellen met een dubbel membraan

42
Q

Leukoplasten bouw en functie

A

Korrelvormige organellen gekenmerkt door de afwezigheid van pigmenten

Zetmeelopslag

43
Q

Chloroplasten

A

Fotosynthese

44
Q

Chromoplasten

A

Korrelvormige organellen met rode oranje of gele pigmenten

Kleuren van bloemen en vruchten (lokken dieren voor bestuiven of verspreiding van vruchten en zaden)

45
Q

Prokaryoot vs Eukaryoot

A

Geen Compartimentering Wel compartimentering

CW+CM (ander type CW). (CW’’+CM)

Ander type ribosomen Ribosomen

Eencellig Meercellig

Bacteriën, archaea Planten, dieren, fungi

46
Q

Endosymbiosehypothese

A

Chloroplasten en mitochondrien waren eerst zelfstandige prokaryoten. Dan werden ze opgenomen door een andere prokaryoot en dan zou de gecompartimenteerde eukaryote cel ontstaan zijn.

47
Q

Argumenten endosymbiosehypothese

A

Mitochondrien en chloroplasten hebben gedeeltelijke genetische autonomie

DNA is ringvormig

Ribosomen = prokaryoot type

Dubbelmembraan suggereert opname door cel

Afmetingen gelijk aan bacteriën