H1 app. 3 (1/2): Partir Flashcards
1
Q
ik vertrek
A
je pars
2
Q
jij vertrekt
A
tu pars
3
Q
hij/zij/men vertrekt
A
il/elle/on part
4
Q
wij vertrekken
A
nous partons
5
Q
jullie vertrekken
A
vouz partez
6
Q
zij (m) vertrekken
A
ils/elle partenrt