Conjugation Aller Flashcards
1
Q
Ik ga (aller)
A
Je vais
2
Q
Jij gaat (aller)
A
Tu vais
3
Q
Hij gaat (aller)
A
il va
4
Q
Zij gaat (aller)
A
elle va
5
Q
Wij gaan (aller)
A
nous allons
6
Q
Jullie gaan / u gaat (aller)
A
vous allez
7
Q
Zij gaan ( m ) (aller)
A
ils vont
8
Q
Zij gaan ( v ) (aller)
A
ellles vont