gs hfst 2 en 4 Flashcards

1
Q

diehoekshandel

A

handel tussen Afrika, Amerika en Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

europeanisering

A

verspreiding van de Europese Cultuur buiten Europa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kapitaal

A

groot bedrag aan geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

kolonialisme

A

overheersing van een kolonie om eraan te verdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

migratie

A

verhuizing naar een ander land

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ministerie

A

afdeling van het bestuur van een staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

plantage

A

groot bouwbedrijf waar 1 gewas wordt verbouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

trans-Atlantische slavenhandel

A

handel in een vervoer van slaven over de Atlantische Oceaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

West Indië/ de West

A

het caribisch gebied en de landen eromheen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

atheïst

A

iemand die niet in een god gelooft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

driemachtenleer

A

(trias politica) theorie over de drie onderdelen van de macht van een overheid: de wetgevende, de uitvoerende, de rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

indirecte belasting

A

wordt betaald door aankoop van producten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mensenrechten

A

rechten van alle mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

rationeel

A

met het verstand (de rede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

rechtstaat

A

staat waarin iedereen zich aan de wet moet houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

standenmaatschappij

A

maatschappij waarin de bevolking is verdeeld in standen met eigen rechten en plichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tijd van pruiken en revoluties

A

zevende tijdvak (1700-1800)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

verlichting

A

beweging van mensen die het gebruik van het verstand willen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wester

A

West-Europees en Noord-Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bondstaat

A

(federatie) staat waarin het gezag is verdeeld tussen een centrale overheid en de overheden van deelstaten

21
Q

dekolonisatie

A

het onafhankelijk worden van kolonies

22
Q

democratische revoluties

A

ingrijpende politieke verandering waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd

23
Q

grondrechten

A

belangrijkste rechten van burgers die in de grondwet zijn vastgelegd

24
Q

grondwet

A

wet waarin staat hoe een staat geregeerd wordt en wat de grondrechten van de burgers zijn

25
Q

kiesrecht

A

stemrecht, als iemand mag stemmen bij verkiezingen

26
Q

principe

A

basisidee

27
Q

burgerlijk recht

A

wetten over de verhouding tussen overheid en burgers en tussen burgers onderling

28
Q

coalitie

A

verbond, samenwerking van landen of partijen

29
Q

constitutionele monarchie

A

koninkrijk waarin de koning zich moet houden aan de grondwet

30
Q

dienstplicht

A

als burgers de staat moeten dienen

31
Q

gematigd

A

voor beperkte verandering

32
Q

radicaal

A

voor grondige veranderingen

33
Q

referendum

A

volksstemming

34
Q

scheiding van kerk en staat

A

als godsdienstige organisaties en de overheid zich niet met elkaar bemoeien

35
Q

staatsgreep

A

plotselinge en gewelddadige overname van de staatsmacht

36
Q

tsaar

A

keizer van Rusland

37
Q

algemeen kiesrecht

A

als iedereen mag stemmen

38
Q

eenheidsstaat

A

staat waarin gemeente- en provinciebesturen het landbestuur moeten gehoorzamen

39
Q

franse tijd

A

de jaren 1795-1813 toen Nederland onder sterke Franse invloed stond

40
Q

inlijven

A

opnemen in de eigenstaat

41
Q

metriek stelsel

A

systeem met tiendelige getallen

42
Q

openbare school

A

door de overheid gestichte school

43
Q

patriot

A

in de 18e eeuw: voorstander van democratie in Nederland

44
Q

rijksoverheid (het rijk)

A

landbestuur

45
Q

vazalstaat

A

onderworpen staat

46
Q

vrijkorps

A

groep gewapende burgers

47
Q

abolitionisme

A

beweging voor de afschaffing van slavenhandel en slavernij

48
Q

racisme

A

idee dat er mensenrassen zijn waarvan het ene beter is dan het andere

49
Q

superioriteitsgevoel

A

(meerwardigheidsgevoel) het idee dat je beter bent dan iemand anders