grote namen 2 Flashcards

1
Q

jean piaget

A

de cognitieve ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn piaget´s fases van cognitieve ontwikkeling

A
  1. sensorimotorische fase (0-2 jaar)
  2. preoperationele fase (2-7 jaar)
  3. concreet - operationele fase (7-11 jaar)
  4. formeel - operationele fase (12 + jaar)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sensoritomotische fase piaget

A

(0-2 jaar) In deze fase verkennen baby’s de wereld door hun zintuigen en motorische acties. Het belangrijkste kenmerk van deze fase is de ontwikkeling van objectpermanentie, het besef dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze niet zichtbaar zijn. Dit vermogen ontstaat meestal rond de 8-12 maanden. Kinderen leren in deze fase vooral door directe interactie en experimenteren met oorzaak-gevolgrelaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

preoperationele fase piaget

A

(2-7 jaar) In de preoperationele fase ontwikkelen kinderen symbolisch denken; ze beginnen woorden, beelden en gebaren te gebruiken om objecten en gebeurtenissen te vertegenwoordigen. Deze fase wordt gekenmerkt door egocentrisme, waarbij kinderen moeite hebben om het perspectief van anderen te begrijpen. Een ander kenmerk is conservatie: het besef dat eigenschappen van objecten, zoals hoeveelheid, hetzelfde blijven ondanks veranderingen in vorm of uiterlijk. Kinderen in deze fase begrijpen conservatie vaak nog niet volledig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

concreet-operationele fase piaget

A

(7-11 jaar) In de concreet-operationele fase beginnen kinderen logischer te denken en begrijpen ze concepten als conservatie en reversibiliteit (dat dingen teruggedraaid kunnen worden). Ze kunnen nu logische redeneringen gebruiken, maar alleen met betrekking tot concrete, tastbare dingen. Egocentrisme vermindert in deze fase, waardoor kinderen beter in staat zijn om zich in anderen te verplaatsen en perspectieven van anderen te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

formeel - operationele fase piaget

A

(vanaf ongeveer 12 jaar) In deze fase ontwikkelen adolescenten het vermogen tot abstract en hypothetisch denken. Ze kunnen zich bezighouden met complexe concepten zoals moraliteit, ethiek en wiskundige problemen die geen fysieke representaties hebben. Ze kunnen hypothetisch redeneren en “wat-als”-situaties analyseren, wat hen in staat stelt complexe problemen op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

John bowlby

A

hechtingstheorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hechting als basisbehoefte john bowbly

A

Delfos legt uit dat Bowlby hechting zag als een fundamentele basisbehoefte. Hij beschreef hoe kinderen van nature de neiging hebben om nabijheid en veiligheid te zoeken bij hun primaire verzorgers, meestal de ouders, om zich veilig te voelen en zich optimaal te kunnen ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

veilige en onveilige hechting john bowlby

A

Delfos bespreekt hoe volgens Bowlby een veilige hechting essentieel is voor een gezonde emotionele en sociale ontwikkeling. Wanneer kinderen zich veilig gehecht voelen, ontwikkelen ze vertrouwen in anderen en in zichzelf. Onveilige hechting kan ontstaan wanneer een kind onvoldoende consistentie en emotionele beschikbaarheid ervaart, wat kan leiden tot angst, wantrouwen en problemen in latere relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

interne werkmodellen john bowbly

A

Delfos bespreekt Bowlby’s idee van interne werkmodellen, mentale representaties die kinderen ontwikkelen op basis van hun hechtingservaringen. Deze werkmodellen beïnvloeden hoe een kind zichzelf en anderen ziet en vormen de basis voor toekomstige relaties. Kinderen met veilige hechting ontwikkelen doorgaans positieve werkmodellen, terwijl onveilige hechting kan leiden tot negatieve verwachtingen van relaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gevoeligheidsperiode john bowbly

A

Delfos legt uit dat Bowlby geloofde in een kritieke of gevoeligheidsperiode voor hechting, meestal in de eerste paar levensjaren. Tijdens deze periode is het kind extra gevoelig voor de hechtingsrelatie met de verzorger. Als hechting in deze periode verstoord raakt, kan dit langdurige gevolgen hebben voor de emotionele ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hechting en verlies john bowlby

A

Delfos bespreekt ook Bowlby’s werk over de effecten van scheiding en verlies op kinderen. Hij beschreef hoe kinderen emotioneel en gedragspatronen ontwikkelen als reactie op verlies of afwezigheid van een verzorger, variërend van verdriet en angst tot terugtrekking of boosheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Sigmund Freud

A

psychosexuele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de psychosexuele stadia Freud

A

orale fase (0-1 jaar)
anale fase (1-3 jaar)
fallische fase (3-6 jaar)
latente fase (6-12 jaar)
genitale fase (pubertijd en daarna)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

orale fase freud

A

: In deze eerste fase ligt de nadruk op de mond. Zuigen en bijten zijn hier belangrijk, en volgens Freud kunnen problemen in deze fase leiden tot een “orale fixatie” (bijvoorbeeld roken of overeten in het latere leven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

anale fase freud

A

Het focusgebied verschuift naar de controle over de ontlasting. Delfos legt uit dat volgens Freud het leren beheersen van ontlasting een eerste ervaring met zelfcontrole is. Problemen in deze fase kunnen leiden tot “anale kenmerken”, zoals overdreven netheid of juist slordigheid.

17
Q

fallische fase freud

A

In deze fase wordt het geslachtsdeel het focusgebied, en kinderen ontwikkelen een verhoogde nieuwsgierigheid naar hun eigen lichaam en dat van anderen. Freud introduceerde hier het Oedipuscomplex, waarbij jongens zich aangetrokken voelen tot de moeder en rivaliteit ervaren met de vader, en het Elektracomplex bij meisjes.

18
Q

latente fase freud

A

Delfos beschrijft dat in deze fase de seksuele interesses minder zichtbaar zijn en kinderen zich richten op sociale en cognitieve vaardigheden. Vriendschappen en leren staan centraal, en deze periode wordt gezien als een rustfase in de psychoseksuele ontwikkeling.

19
Q

genitale fase freud

A

In deze laatste fase richt de interesse zich op het andere geslacht, en de focus verschuift naar volwassen seksualiteit en het vermogen tot wederkerige relaties. Delfos legt uit dat Freud geloofde dat een succesvolle doorloop van alle stadia leidt tot een gezond functionerende volwassene.

20
Q

persoonlijkheidsstructuur freud

A

Es ‘‘id’’ : de primaire, instinctieve drijfveren die gericht zijn op directe bevrediging van behoeften.
ich ‘‘ego’’ het deel dat realiteitsgericht is en bemiddelt tussen de behoeften van het Es en de eisen van de realiteit.
uber ich ‘‘super ego’’ het interne morele kompas dat normen en waarden vertegenwoordigt, grotendeels gebaseerd op opvoeding en sociale invloeden.

21
Q

Lawrence Kohlberg

A

de morele ontwikkeling

22
Q

Stadia van morele ontwikkeling kohlberg

A
  1. pre conventioneel niveau
  2. conventioneel niveau
  3. postconventioneel niveau
23
Q

precoventioneel niveau kohlberg

A

Dit niveau, dat Delfos beschrijft als typisch voor jonge kinderen, draait om het vermijden van straf (stadium 1) en het zoeken van beloning of eigen belang (stadium 2). Kinderen in dit stadium begrijpen moraliteit vooral op basis van directe consequenties voor zichzelf.

24
Q

coventioneel niveau kohlberg

A

Volgens Delfos komt dit niveau vaak voor in de adolescentie. Hier gedragen individuen zich op een manier die voldoet aan sociale verwachtingen en regels. In stadium 3 wordt het belang van wederzijdse relaties en goedkeuring benadrukt, terwijl in stadium 4 het belang van wetten en sociale orde centraal staat. Morele beslissingen worden genomen op basis van wat de maatschappij als goed beschouwt.

25
Q

postcoventioneel niveau kohlberg

A

Delfos legt uit dat dit niveau wordt gekenmerkt door abstracte principes en universele waarden. In stadium 5 maken individuen beslissingen op basis van sociale contracten en mensenrechten, waarbij ze erkennen dat wetten soms moeten worden aangepast om rechtvaardig te zijn. In het laatste stadium (stadium 6) handelen individuen volgens universele ethische principes, ongeacht wetten of regels. Kohlberg vond dit het hoogste niveau van moreel redeneren, maar benadrukte dat slechts weinig mensen dit stadium bereiken.

26
Q

Erik Erikson

A

psychosociale ontwikkeling

27
Q

Wat zijn de acht stadia van erikson

A
  1. vertrouwen vs wanttrouwen
  2. autonomie vs schaamte
  3. iniatief vs schuldgevoel
  4. vlijt vs minderwaardigheid
  5. identiteit vs identiteitsverwarring
  6. intimiteit vs isolement
28
Q

vertrouwen vs wantrouwen erikson

A

0-1 jaar in dit eerste stadium draait het om het ontwikkelen van vertrouwen in de primaire verzorger en de wereld. Als de verzorger betrouwbaar en zorgzaam is, leert het kind vertrouwen. Anders kan wantrouwen ontstaan.

29
Q

autonomie vs schaamte Erikson

A

(1-3 jaar): In deze fase leren kinderen hun onafhankelijkheid en zelfcontrole ontwikkelen. Succes leidt tot zelfvertrouwen en autonomie, terwijl mislukkingen tot schaamte en twijfel kunnen leiden.

30
Q

iniatief vs schuldgevoel Erikson

A

(3-6 jaar): Kinderen ontwikkelen initiatief door nieuwe activiteiten te ondernemen en doelen te stellen. Overmatige controle of kritiek kan echter schuldgevoelens veroorzaken, wat het vermogen tot initiatief onderdrukt.

31
Q

vlijt vs minderwaardigheid Erikson

A

(6-12 jaar): In deze schooljaren ontwikkelt het kind werkhouding en doorzettingsvermogen. Succes op school en in sociale situaties versterkt zelfvertrouwen, terwijl mislukking kan leiden tot gevoelens van minderwaardigheid.

32
Q

identiteit vs identiteitsverwarring Erikson

A

(12-18 jaar): In de adolescentie draait alles om het ontwikkelen van een sterk en stabiel gevoel van identiteit. Succes leidt tot een duidelijk zelfbeeld, terwijl identiteitsverwarring kan ontstaan bij onzekerheid over de eigen rol en plaats in de wereld.

33
Q

intimiteit vs isolement Erikson

A

(jongvolwassenheid): Dit stadium draait om het aangaan van betekenisvolle relaties. Het ontwikkelen van intimiteit leidt tot sterke relaties, terwijl isolement kan optreden als iemand geen relaties weet te vormen.

34
Q
A