GKB hoofdstuk 1 en 2 Flashcards
Kan in eigen woorden aangeven wat het begrip identiteitsontwikkeling inhoudt
De persoonlijkheidsontwikkeling wordt door Erikson ook wel de identiteitsontwikkeling of de ontwikkeling van de ego-identiteit genoemd. Je identiteit is in principe een vast gedeelte van je persoonlijkheid, maar in de adolescentiefase neemt deze (andere) vormen aan.
Kent de vier aspecten aan het gevoel identiteitsvorming.
- Het besef van continuïteit; Het gaat hier om het besef dat je dezelfde persoon bent, ook al handel je anders in verschillende situaties. Een adolescent doet veel nieuwe ervaringen op als gevolg van de lichamelijk, seksuele en mentale veranderingen. Concreet speelt het besef van continuïteit voor de adolescent een rol bij de vraag: Wie ben ik nou eigenlijk?
- Het besef van herkenning en erkenning; Dit aspect sluit nauw aan bij het voorgaande en heeft te maken met het gegeven dat anderen je (h)erkennen, ook al handel je anders in verschillende situaties; het gaat kortom om de invloed van de sociale omgeving op de identiteitsontwikkeling.
- Het besef van innerlijke vrijheid in afhankelijkheid; De beperkingen die wij allen hebben zijn onontkoombaar. Adolescenten moeten ontdekken wat hun eigen mogelijkheden zijn, maar ook wat hun beperkingen zijn.
- Het besef van een zinvolle toekomst; De adolescentie is een overgangsperiode tussen kindertijd en volwassenheid. Een adolescent kan doelen en idealen aan de wereld van volwassenen gaan ontlenen, bijvoorbeeld op het gebied van relatie en beroep.
Kan benoemen in welke fase van het levensloopschema van Erikson de adolescent zich bevindt en welke ontwikkelingstaak centraal staat.
fase 5 adolecentie (zie schema)
Kent de verschillende vormen van identiteitsontwikkeling (bv moratorium) en kan deze herkennen in een casus.
- Achievement status; (die een afgeronde identiteit hebben) hebben een periode van exploratie doorgemaakt en hebben daarna welbepaalde keuzes gemaakt.
- Moratorium-status; (of afwachtende identiteit) verwijst naar adolescenten die zich nog in een proces van exploratie bevinden en die nog geen definitieve bindingen zijn aangegaan.
- Foreclosure-status; (die een voortijdige afgesloten identiteit hebben) zijn wel tot definitieve bindingen gekomen, hoewel ze geen periode van exploratie achter de rug hebben.
- Diffusion-status; (die staat voor een verwarrende identiteit) hebben adolescenten nog geen definitieve keuzes of bindingen gemaakt.
Exploratie is het inwinnen van informatie en het afwegen van de verschillende alternatieven. Binding is dat er een identiteitsgerichte keuze wordt gemaakt waarop men niet snel meer terugkomt.
Kan de vier ontwikkelingsfasen van het denken volgens Piaget benoemen en herkennen.
Periode 1. Sensori-motorisch fase (0-2 jaar)
De zintuiglijke en motorische ervaringen staan centraal bij het leren en ontwikkelen. Baby’s worden zich heel langzaam bewust van de relatie tussen eigen handelen en het effect hiervan op de omgeving. Ze leren door zich aan te passen en nieuwe ervaringen op te nemen in bestaande denkschema’s. Piaget noemt dit accommoderen en assimileren.
Periode 2. Pre-operationeel fase (2-7 jaar)
Het kind denkt in deze fase onsystematisch en onlogisch. Bovendien stelt het zichzelf als middelpunt van de wereld, hiermee is het kind egocentrisch: zoals het kind de wereld ervaart, zo is de wereld ook. In deze periode gaat het kind begrippen en strategieën gebruiken om vat te krijgen op de hem omringende wereld. Tellen, categoriseren en sorteren worden toegepast om zo ordening aan te brengen in de wereld. Het kind leert om te gaan met hoeveelheden en vormen.
Periode 3. Concreet-operationeel fase (7-12 jaar)
In deze fase gaat het kind systematisch en logisch denken. Termen als hoeveelheid, lengte, gewicht en substantie worden eigen gemaakt en toegepast. Motorisch handelen, taal en symbolen worden gebruikt om te leren of ontwikkelen. Langzaam ontdekt het kind het verschil tussen levende dingen en levenloze dingen.
Periode 4. Formeel-operationeel fase (vanaf 12 jaar)
Tijdens deze fase leert het kind abstract te denken en redeneren. In deze fase kunnen kinderen zichzelf vragen stellen die ze willen onderzoeken. Ze zijn nieuwsgierig naar verschillende oplossingen voor een bepaald probleem. Het kind leert zich dingen te verbeelden, kan zich een beeld vormen van een ideaal. Het kind kan redeneren door gebruik te maken van beelden, metaforen en vergelijkingen
Kan het epigenetisch principe toepassen op de cognitieve ontwikkelingen (veranderingen in het denken en leren) en hier een voorbeeld van geven
De ontwikkeling van een persoon loopt volgens het epigenetisch principe, wat betekent dat de volgorde in principe vastligt (bv. Je bent eerst een peuter voordat je een kleuter wordt) waarbij biologische, neurologische, sociale en psychologische processen op elkaar inwerken.
Kan de begrippen cognitief egocentrisme en imaginair publiek uitleggen en kan voorbeelden geven van hoe dit zich uit bij een adolescent.
- Cognitief egocentrisme; aan het begin van iedere fase is sprake van cognitief egocentrisme, oftewel het onvermogen zich in het gezichtspunt of de zienswijze van een andere persoon te verplaatsen. Een adolescent kan zich bijvoorbeeld moelijk voorstellen dat een (oudere) leraar ook een privéleven heeft.
- Imaginair publiek; Jonge adolescenten denken dat de ander net zo denkt als zijzelf. Ze zijn voortdurend bezig een publiek te scheppen en daarom te reageren. Vanuit dit zogenoemde imaginair publiek kan heel veel typische adolescentengedrag worden
Kan beschrijven wat de betekenis is van de opvattingen van Piaget voor het onderwijs.
De opvattingen en begrippen van Piaget kunnen leraren houvast geven bij het zich in jongeren inleven en hen begrijpen. Een begrip als ‘’imaginair publiek’’ bijvoorbeeld kan verhelderen waarom een jongere denkt dat anderen hem of haar op een bepaalde manier bekijken, met wisselende gevoelens en bijbehorende gedragingen als gevolg.
onderwijsveld, omdat leraren volgens haar het leren moeten faciliteren, rekening houdend met de stadia waarin elk kind zich bevindt. Het is belangrijk om het moment te evalueren waarop ze de taken en oefeningen moeten toepassen die het beste bij hun leeftijd passen.
Het belang van het ontwikkelen van groepsactiviteiten om hun gezamenlijk leren te bevorderen, wordt eveneens aanbevolen. Dat iedereen wordt gevoed en samenwerkt om zich te verdiepen in de onderwerpen die de docent presenteert.
Voor Piaget, en kortom, het belangrijkste is om te focussen op leren EN, in die zin, niet zozeer op latere resultaten. Omdat ze zullen verschijnen als rekening wordt gehouden met de verschillende fasen die hij in zijn theorie heeft gemaakt.
De student kan de functie van de hersendelen amygdala en prefrontale hersenschors uitleggen die van invloed zijn op het omgaan met emoties en sturingsactiviteiten.
- Amygdala; die stuurt verschillende emoties aan, zoals agressie of angst. Het is een soort stressknop. We hebben hem hard nodig omdat hij er is voor onze veiligheid en onze behoedt voor onheil.
- Prefrontale hersenschors; Het ‘modernste’ deel van de neocortex dat betrokken is bij de functies als plannen, besluiten nemen en emoties reguleren. Ze wordt ook in verband gebracht met het werkgeheugen.
De amygdala verwerkt binnenkomende zintuiglijke informatie zoals gezichtsuitdrukkingen en koppelt deze aan emoties. De emoties die je in bepaalde situaties ervaart, worden opgeslagen in het geheugen. Hierdoor zul je deze emoties opnieuw voelen bij een toekomstige vergelijkbare situatie.
Hoe werkt de frontale cortex?
De frontale kwabben spelen een rol bij het aansturen van willekeurige, doelgerichte bewegingen, maar ze zijn ook bij veel psychische functies betrokken, zoals de zelfbeheersing, het beoordelingsvermogen, de rede, sociaal gedrag, onze spraak, via het centrum van Broca, en het geheugen.
Kan in eigen woorden beschrijven wat morele ontwikkeling inhoudt
De morele ontwikkeling is de ontwikkeling van het besef van goed en kwaad. Het wordt ook wel de gewetensontwikkeling genoemd. De morele ontwikkeling verschilt per leeftijdsfase.
Kent de verschillende niveaus van morele ontwikkeling die Kohlberg onderscheidt. Kan bij een casus aangeven op welk niveau van morele ontwikkeling een leerling zich bevindt.
- Pre-conventioneel; komt overeen met het pre operationele stadium in de cognitieve ontwikkeling volgens piaget. Op dit niveau wordt er over morele kwesties nog niet geredeneerd in termen van afspraken of conventies. In stadium 1 is er nog geen inzicht in de motieven of bedoelingen van mensen. In stadium 2 begrijpen kinderen dat handelingen instrumenteel zijn, dat wil zeggen dat mensen handelingen uitvoeren om bepaalde doelen te bereiken.
- Conventioneel; komt overeen met het concreet-operationele stadium in de cognitieve ontwikkeling volgens piaget. Op dit niveau wordt er over morele dilemma’s wel nagedacht op basis van afspraken en conventies. In stadium 3 wil het kind aan sociale regels beantwoorden of zich conformeren aan wederzijdse verwachtingen. In stadium 4 nemen kinderen een breder gezichtspunt in. Zij vinden nu dat de sociale harmonie niet alleen in intieme kring moet bevorderd worden maar op het niveau van de hele maatschappij.
- Postconventioneel of principieel; komt overeen met het formeel-operationele stadium in de cognitieve ontwikkeling volgens piaget. Op dit niveau worden de afspraken of conventies overstegen. Omdat men nu redeneert in termen van morele beginselen (=principes) die men zelf heeft uitgewerkt. In stadium 5 zeggen adolescenten dat de bestaande wet die stelen verbiedt tot stand gekomen is door onderlinge afspraken of dat die, anders gezegd, het resultaat is van een sociaal contract. In stadium 6 worden deze principes op een meer abstract niveau gedefinieerd en richt men zich volledig op beginselen die gelden voor iedereen, ongeacht de omstandigheden en los van alle afspraken die voordien mogelijk werden gemaakt.
fase 5: eigen waardepatroon ontwikkelen
Het is niet gelijk aan je zin doen, je stelt jezelf de vraag of je de wet altijd naar de letter moet naleven. Je hebt een oordelend vermogen, afspraken moeten gerespecteerd worden, maar dit kan veranderen naargelang de context.
ase 6: Het als vanzelfsprekend hanteren van universele waarden/ iets is goed omdat het niet tegen de eigen principes ingaat.
fase 6
Je persoonlijk geweten heeft de grootste doorslag. Wat slecht is zal ik afkeuren ook al heeft dit gevolgen. vb. Je werkt bij een verzekeringsmaatschappij. De burgers staken omdat het verzekeringssysteem de armsten van de bevolking niet voorzien van een sociaal vangnet. Je bent het hiermee eens dus je loopt mee in de staking ook al weet je dat deze actie consequenties heeft voor je carrière
Kan aan de hand van het schema van seksuele identiteitsontwikkeling het verschil aangeven tussen identiteitsontwikkeling bij hetero- en homoseksuele jongeren.
zie schema: homo’s worden niet beloond door hun homo gedrag en denken dan dat ze een sexsueel probleem hebben
Kan verschillende theorieën benoemen waarop mensen seks specifiek gedrag aanleren en dit koppelen aan een voorbeeld.
- De sociale leertheorie; gaat ervan uit dat wanneer gedrag beloond wordt, het optreden van dit gedrag in een volgende gelijksoortige situatie waarschijnlijker wordt. Gedrag dat passend is voor de sekse wordt door de omgeving meer beloond dan andere gedragingen. Bijvoorbeeld meisjes worden beloond als ze meisjesdingen willen doen.
- Model-leren; gaat uit van de gedachte dat kinderen het gewenste rolgedrag overnemen door imitatie van voor hen belangrijke rolmodellen als ouders, mediamodellen, leraren en idolen. Het voorbeeldgedrag speelt hier de belangrijkste rol. Bijvoorbeeld dat meisjes beter worden in wiskunde als ze les krijgen van een vrouwelijke leraar.
- Cognitieve benadering; staat het verwerven van kennis over zichzelf centraal. Een kind weet bijvoorbeeld in de loop van het tweede levensjaar dat het een jongentje of meisje is. Vanuit deze kennis, ook wel cognitief schema genoemd, zoekt het kind passend gedrag. Ik ben een meisje en daarom wil ik meisjesdingen doen want daarvoor word ik beloond.
Kan de begrippen socialisatie, genderidentiteit en identiteitsbesef en kan deze koppelen aan voorbeelden.
- Socialisatie; is de invloed die de sociale omgeving uitoefent zodat iemand zich de normen, waarden en gedragspatronen van de samenleving eigen gaat maken.
is letterlijk ‘het proces waarbij iemand – bewust en onbewust – de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn groep krijgt aangeleerd.’ Dit klinkt nogal apart, maar je kan het het beste vergelijken met het opgroeien van een baby. - Identificatie; wordt in de persoonlijkheidstheorie van Feud gebruikt om het proces te beschrijven waarin het kind een identiteit verwerft. Identificatie verwijst naar de neiging om precies als een andere persoon te willen zijn. Hoe wil jij gezien worden?
Genderidentiteit beschrijft het gevoel wat iemand heeft bij het eigen lichaam. Dit is onafhankelijk van iemands biologisch geslacht. Het biologisch geslacht zijn de geslachtsdelen waar mee iemand geboren is. Er zijn ook mensen, die geboren worden met een variatie in het biologische geslacht.
- Identiteitsbesef; Het gevoel man of vrouw te zijn behoord tot iemands identiteitsbesef.
verstaan we een weten van jezelf als persoon in de wereld: kind van die en die ouders, broer of zusje van die en die, vriend of vriendin van die en die, op die en die school, goed in dit en dat, zoveel jaar oud, levend in dit dorp, deze stad, dit land, deze eeuw, enzovoorts, enzovoorts.
Kan uitleggen wat de betekenis is van loopbaanontwikkeling in het MBO
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) is bedoeld om leerlingen en studenten meer zicht te geven op hun kwaliteiten en mogelijkheden zodat ze een passende vervolgopleiding kunnen kiezen of een baan kunnen vinden.