Gezondheidsbevordering thema 3 Flashcards
Je hebt dus linksboven te target. Het
doel, persoonlijke doelgroep. Dat is het individu of juist iemand in de omgeving die beslist. Rechtsboven staan de determinanten en dat zijn er dan verschillende en in de matrix komen dan de verandering te staan. Dat betekent dus eigenlijk wat moet veranderen in de determinant
omdat het gedragsdoel te bereiken?
Het betekent dat je alle gekozen gedragingen met alle gekozen determinanten vertaald in een hele lijst met gedragsdoelen. Die gedragsdoelen worden dan straks aangepakt in de interventie en dat doen we per kolom. We doen dat door theoretische methoden. Een theoretische methode is een algemene techniek of proces voor het beïnvloeden van determinanten van gedrag en factoren in de omgeving (beslissers). Als we het gedrag rechtstreeks konden beïnvloeden, dan deden we dat, maar dat kan meestal niet. Je kunt meestal alleen de determinanten beïnvloeden, dus dat betekent dat je theoretische methode selecteert bij de determinanten die je gekozen hebt. En dan praten we over praktische toepassingen als je die theoretische methode in de praktijk gaat gebruiken. Dan hou je dus rekening met de hele setting. Dat
achterliggende hou je er steeds bij. Dat is een heel belangrijk ding. We hebben het determinant en we hebben een methode. Die is zo geselecteerd dat die geschikt is om die determinant beïnvloeden. Maar een heel belangrijk ding, een methode werkt nooit altijd. Die werkt alleen onder bepaalde omstandigheden. We noemen dat de parameters van de methode. De randvoorwaarden, de condities, waaronder de methode werkt. Methode moet vertaald worden in een toepassing en die toepassing wordt
bepaald door de context en de doelgroep etc. Het moet in het geheel passen. Je moet dus die theoretische methode vertalen naar een praktische setting.
Minicollege G. Kok over intervention mapping. We hebben het gehad over interventie mapping, dat zijn zes stappen. Het eerste is een probleemanalyse en waar we nu over gaan praten is de volgende stap namelijk, welk gedrag is nu eigenlijk het gewenste gedrag en welke determinanten zijn voor dat gedrag en hoe moet je dat dan veranderen? We hebben een aantal gedragingen die we graag willen en een aantal omgevingsfactoren die we graag willen. Je gaat deze uitwerken in specifieke gedragsdoelen waarbij het van belang is dat je deze goed uitschrijft en verduidelijkt.
Wat zijn nou de determinanten van het gedrag?
Hiervoor kan je gebruik maken van het
Integrated behavioral model/ het geïntegreerde gedragsmodel, waarin de belangrijkstem sociaal cognitieve modellen zijn samengevoegd en dat begint met gedrag. Gedrag wordt over het algemeen vooral bepaald door de intentie tot gedrag. Er zijn allerlei omgevingsfactoren die of het gedrag bevorderen, maar ook het gedrag kunnen
verhinderen. Dus we noemen dat dan barrières, met name dus dat mensen een positieve intentie hebben, maar dat er barrières zijn in de omgeving. Wat er tegenover die barrières
staat zijn vaardigheden.Je kunt allerlei goede bedoelingen hebben, maar als je niet de vaardigheid hebt om dat ook echt uit te voeren, dan komt er niet veel van terecht. Die
intentie wordt bepaald door attitude. Er is daarbij een sociaal aspect. Wat verwachten anderen van je? Wat is de norm? En er zit een vaardigheid oftewel, eigen effectiviteit in.
Het gaat om behoud van een gedragsverandering. Het is heel belangrijk dat het gedrag behouden blijft. Alle bekende determinanten van gedrag zullen dus aangepakt moeten
worden. We combineren deze dingen in een matrix.
Je hebt een determinant en achter die determinanten staat dus die hele lijst van verandering doelen die je daarvoor aan die matrix had bepaald. En dan kijk je naar de welke methoden je zou kunnen kiezen. Bij het maken van het feitelijke programma is participatie heel belangrijk. Er is een
planningsgroep en daar zitten vertegenwoordigers van de doelgroep. Er horen ook vertegenwoordigers van de groep die het programma moet geven. De GGD is erbij betrokken. Je moet de onderwerpen bepalen, waar gaan we nu wel over hebben?
Voor dingen als materialen heb je experts nodig. Er moet dus voortdurend een dialoog zijn voor die randvoorwaarden. Als het programma dan helemaal klaar is, dan moet je van tevoren nagedacht hebben over implementatie. Dat is niet iets wat je nu pas doet, maar dat is iets waar vanaf het begin over nagedacht wordt.
Implementatie is in feite ook gedrag. Implementatie is dat het ook echt gebruikt wordt zoals bedoeld. En daar zitten twee aspecten aan, het moet volledig uitgevoerd worden én het moet correct uitgevoerd worden en dat is niet helemaal vanzelfsprekend. Het is van belang dat het programma ook gebruikt blijft worden. Er moet een plan gemaakt worden voor evaluatie. Je maakt gebruikt van een controlegroep en een groep die gebruik gaat maken van je interventie.
Wat werd in het boek inleidend verteld over Interventieontwikkeling?
Het Model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering (MPGG) beschrijft fasen die moeten worden doorlopen om een voorlichtingsprogramma te ontwikkelen. Het planningsmode maakt duidelijk dat de GB’ers er verstandig aan doen om te beginnen met een
zorgvuldige analyse van het gezondheidsprobleem, van de gedragingen en de omgevingscondities die met het gezondheidsprobleem in kwestie samenhangen en van de determinanten van gedrag en omgevingscondities. Het planningsmodel maakt ook duidelijk dat GB’ers er bij de
ontwikkeling van een voorlichtingsprogramma rekening mee moet houden dat het programma uiteindelijk op grote schaal wordt verspreid en gebruikt en dat zij er verstandig aan doen om het programma te evalueren qua implementatieproces en effecten op uitkomstmaten. Het
planningsmode maakt echter niet expliciet hoe GB’ers bij de ontwikkeling van een interventie op een systematische wijze empirische gegevens en theoretische inzichten over gedrag en gedragsverandering kunnen toepassen. Intervention Mapping beschrijft de ontwikkeling van voorlichtingsprogramma’s in zes stappen (figuur 5.1).
Wat moet er gebeuren in de zes stappen?
In elk van deze stappen moeten GB’ers vele beslissingen nemen. Waar mogelijk moeten deze beslissingen worden genomen op basis van empirische gegevens of
theoretische inzichten. Als dit niet mogelijk is, moeten zij overwegen of er nieuwe gegevens moeten worden verzameld. IM biedt hulpmiddelen in de vorm van matrices,
tabellen en werkdocumenten om al deze beslissingen op een overzichtelijke manier af te handelen. Elk van de IM-stappen kent een duidelijk eindproduct. Elk van de
eindproducten van een IM-stap resulteert in een logische begintaak voor de volgende stap. Door de systematische integratie van eindproducten resulteert IM uiteindelijk in
een plattegrond of routeplanner voor programmaontwerp, -implementatie en -evaluatie. Het protocol maakt op een overzichtelijke manier duidelijk hoe de keuzen die in een
bepaalde stap worden gemaakt, consequenties hebben voor volgende stappen. Als zodanig is IM een protocol voor het iteratieve beslissingsproces dat ter grondslag ligt aan programmaontwikkeling. Belangrijk aan de systematische werkwijze van Lang Leve de Liefde via IM is dat er,
behalve dat het programma effectief is, ook aanknopingspunten zijn om het programma systematisch verder te verbeteren op basis van evaluatiegegevens.
Wat valt onder Intervention mapping stap 2: programmadoelen?
Nadat GB’ers een goed begrip hebben gekregen van de aard en de omvang van het gezondheidsprobleem en van de oorzaken van dit probleem, kunnen zij zich richten op
oplossingen. In IM stap 2 worden algemene programmadoelen gespecificeerd in specifieke doelen die expliciet maken wie en wat als gevolg van de interventie zal
veranderen. Taak 2.1 Kies einddoelen voor gedrag en omgeving Deze taak begint met het herformuleren van de gedrags- en omgevingsfactoren die het
gezondheidsprobleem veroorzaken, in gedrags- en omgevingsuitkomsten die de gezondheid bevorderen. Het perspectief wisselt van probleem naar oplossing.
Einddoelen worden altijd geformuleerd als uitkomsten van het programma. Bij het veranderen van de omgeving moet de GB’er eerst nagaan wie de beslisser is die die
omgeving kan veranderen.
Taak 2,2 Kies specifieke gedragsdoelen. Wat valt hieronder?
Specifieke gedragsdoelen zijn de uitkomst van twee centrale vragen:
1. Wat moet de doelgroep als gevolg van de interventie doen om gezondheid bevorderend gedrag te realiseren?
2. Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen in de gezondheidsgevorderende omgevingscondities, wie zal deze veranderingen realiseren en wat moet deze beslisser
(environmental agent) doen om de gezondheid bevorderende omgeving te realiseren? Hierbij is het belangrijk om het gewenste gedrag te specificeren in subgedragingen. Gedragsdoelen kunnen ook gericht zijn op het veranderen van omgevingscondities. Het kan voorkokmen dat gedragsdoelen of gedragsdeterminanten verschillend zijn voor verschillende subgroepen in de doelgroep. De prevalentie en incidentie van het gezondheidsprobleem kunnen voor verschillende subgroepen anders zijn. Groepen kunnen verschillen wat betreft de risicogedragingen die het probleem veroorzaken en wat betreft de determinanten van deze gedragingen. Ook kunnen subgroepen verschillen in de mogelijkheden die er zijn om een voorlichtingsprogramma uit te voeren. Voor al deze verschillen moeten GB’ers nagaan of de verschillen van dien aard zijn dat het nodig is om voor diverse subgroepen verschillende programma’s te ontwikkelen. De belangrijkste reden om géén subgroep met aparte gedragsdoelen te onderscheiden, is praktisch van aard. Doelgroep segmentatie impliceert dat het ontwikkelingsproces voor elke subgroep apart moet worden gedaan en dat er voor verschillende groepen verschillende programma’s worden
ontwikkeld, binnen programma’s meer complexiteit wordt aangebracht, of meer individuele op maat gesneden benaderingen worden verwezenlijkt. De kosten van de doelgroepsegmentatie zijn vaak zo hoog, dat segmentatie alleen moet worden gedaan als het absoluut noodzakelijk én praktisch mogelijk is. Door ontwikkelingen in de informatietechnologie zijn er tegenwoordig vergaande mogelijkheden om de voorlichting binnen één programma tem differentiëren. Door zogenoemde geautomatiseerde voorlichting-op-maat en met gebruik maken van internet en sociale media platforms kan voorlichting een grote doelgroepen worden geïndividualiseerd.
Taak 2.3 Kies veranderbare en belangrijke determinanten. Hoe?
Nadat gedragsdoelen zijn gespecificeerd en geselecteerd, moet worden nagegaan wat de determinanten zijn van de desbetreffende gedragingen en omgevingscondities. Het gaat hier om de determinanten van de gedragingen die in de specifieke gedragsdoelen zijn gespecifieerd. Als er
duidelijkheid is over deze determinanten, moet de GB’er een inschatting maken van de mate waarin de determinanten belangrijk zijn voor gedragsverandering en van de mate waarin determinanten et beïnvloeden zijn. Zowel de selectie van determinanten als de beoordeling van het
belang van de determinanten en de mate waarin ze te beïnvloeden zijn, dienen gebaseerd te worden op eerder empirisch onderzoek, theorie en eventueel op aanvullend onderzoek.
Taak 2.4 Maak een matrix van specifieke veranderdoelen. Hoe?
In deze taak worden gedragsdoelen gecombineerd met de determinanten van deze subgedragingen. Dit resulteert in een matrix die dient voor het formuleren van specifieke veranderingsdoelen. Een veranderingsdoel is het antwoord op de vraag: ‘wat moet de doelgroep of de beslisser in de
omgeving (environmental agent) leren of veranderen met betrekking tot een determinant om specifieke gedragsdoel te realiseren’? Voor elke doelgroep worden de gedragsdoelen in een matrix gekruist met de relevante determinanten. In de cellen van deze matrix kunnen nu
veranderdoelen worden geformuleerd. Bij het formuleren van veranderdoelen is het handig om een meetbaar handelingsperspectief te kiezen. Als de doelgroep in subgroepen is verdeeld, moet voor iedere subgroep een aparte matrix worden gemaakt. Het kan ook nodig zijn om voor verschillende niveaus aparte matrices te maken.
Taak 2.5 Maak een ‘logisch model’ van verandering
Tot slot mondt de analyse van wat er veranderd moet worden uit in een eerste aanzet
van zogenoemd ‘logisch model van verandering’.
zie Figuur 5.2 Logisch model van verandering
5.3 Intervention mapping stap 3: programmaontwerp
Nadat de specifieke doelen voor het programma zijn geformuleerd, is het zaak om overzicht te krijgen van de gedragsveranderingsinstrumenten die worden ingezet om de veranderdoelen te verwezenlijken. In IM worden de instrumenten methodieken en toepassingen genoemd. Onder een methodiek verstaan we een aan de theorie ontleed proces van verandering. Onder een toepassing verstaan we de praktische vorm waarin de
methodiek wordt gegoten. Theoretische methodieken kunnen meestal in meerdere praktische toepassingen worden vertaald. In de fase van IM heeft de GB’er drie taken te vervullen. Het product van stap 3 is een lijst van praktische toepassingen bij de veranderdoelen
rekening houdend met de condities of parameters waarbinnen de onderliggende methodieken volgens de theorie werkzaam zijn. Wat is taak 3.1?
Taak 3.1 Ontwikkel met de planningsgroep ideeën over het programma: thema’s, onderdelen, scope en volgorde
De kans dat een programma effectief zal zijn, neemt toe wanneer vertegenwoordigers van de doelgroep en van programma-uitvoerders participeren in het proces van ontwikkeling. Het is daarbij belangrijk om de juiste vertegenwoordigers van de doelgroep te hebben, een combinatie van een goed aanzien in de doelgroep en bereidheid om aan de ontwikkeling mee te werken. De GB’er moet een evenwicht vinden tussen die opvattingen en de evidentie over effectieve methoden uit de literatuur en theorieën. Het programma moet een mooi geheel vormen. Het ‘verhaal’ van het programma wordt meestal weergegeven in een thema. Daarnaast moeten voor elk programma beslissingen worden genomen over de
onderdelen, de scope en een volgorde. De onderdelen van het programma zijn de eenheden of modules waaruit een programma bestaat. De scope van een programma geeft aan waar het programma over gaat en waarover het niet gaat. De scope weerspiegelt de programmadoelen.
Taak 3.2 Leid theoretische methodieken bij de veranderdoelen af uit een brainstorm, de literatuur of theorieën. Hoe?
Het doel van deze taak is een eerste inventarisatie van methodieken die geschikt lijken om de veranderdoelen te verwezenlijken. De vraag die in deze taak centraal staat is: ‘Hoe kan verandering in een determinant op een zodanige wijze worden bereikt dat veranderdoelen worden
verwezenlijkt’? In deze taak is het handig om per determinant een inventarisatie ven methodieken te maken. Vervolgens is het zaak om de inventarisatie van gedragsveranderingsmethodieken een sterkere basis te geven. De voorlopige lijst met methodieken moet worden verankerd in wetenschappelijke theorie en empirie. Om dit te bewerkstelligen kunnen GB’ers weer gebruikmaken van eerder empirisch onderzoek, theorieën en
aanvullend onderzoek. In deze taak is het belangrijk om in de gaten te houden wat de condities zijn waaronder een bepaalde methodiek bruikbaar is en of deze condities overeenkomen met de doelen en de doelpopulatie van het voorlichtingsprogramma. Voor het beïnvloeden van gedrags- en omgevingsdeterminanten kan de GB’er een keus maken uit een breed scala aan theorieën over
attitudeverandering en gedragsverandering.
Taak 3.3 Vertaal de methodieken in praktische toepassingen. Hoe?
De volgende stap in het ontwikkelen van voorlichting is get vertalen, operationaliseren en methodieken in praktische voorlichtingstoepassingen: hoe gaan we de voorlichting
precies vormgeven en uitvoeren? Bij deze vertaalslag is het belangrijk om goed in de gaten te houden onder welke condities de theorie en methodiek effectief zijn. Zo is een
voorwaarde voor model-leren onder andere dat de doelgroep zich goed kan identificeren met het model.
Bij vertaling van een methodiek naar praktische toepassing moet dus rekening gehouden wordend met de condities waaronder methodieken effectief geacht worden
te zijn. Een ander punt dat benadrukt moet worden is dat één methodiek vaak in verschillende toepassingen vertaald kan worden. Bij het vertalen van methodieken in praktische toepassingen kan dezelfde procedure worden gevolgd als bij het genereren van methodieken, dus door gebruik te maken
van eerder empirisch onderzoek, theorieën en onderzoek. Het probleem is hier alleen dat de wetenschappelijke literatuur niet of nauwelijks informatie bevat over de
effectiviteit of bruikbaarheid van specifieke toepassingen. Vaak kunnen we de keuze tussen verschillende praktische toepassingen slechts baseren op de ervaringen die in
de voorlichtingspraktijk zijn opgedaan. De GB’er dient per methodiek na te gaan welke mogelijkheden er zijn om deze
in een praktische toepassing te vertalen.
5.4 Intervention mapping stap 4: programmaproductie
IM heeft tot stap 4 geresulteerd in een lijst met praktische toepassingen die gerelateerd zijn aan theoretische methoden en die alle veranderdoelen afdekken, In stap 4 van IM is het de taak van de GB’er om de losse
toepassingen samen te voegen tot één geheel, tot één coherent voorlichtingsprogramma. Het product is dus ook het programma. Wat is taak 4.1?
Taak 4.1 Maak de structuur en de organisatie van programma definitief. Voor de structuur van voorlichtingsprogramma’s die zijn gericht op het
beïnvloeden van persoonlijke determinanten zijn theoretische richtlijnen te vinden in theorieën die het proces van gedragsverandering in fasen beschrijven
zoals het Communication Persuasion Model. In dit model wordt het proces van gedragsverandering door gezondheidsvoorlichting beschreven in 7 fasen.
* De eerste twee stappen betreffen de mate waarin mensen aandacht hebben voor de voorlichting en de mate waarin zij de voorlichting begrijpen.
* De volgende fasen in het model betreffen de mate waarin de voorlichting mensen motiveert om gedrag te veranderen, met andere woorden: de mate waarin voorlichting de determinanten van gedrag beïnvloed. Kennis en een zeker risicobesef zijn doorgaans noodzakelijke voorwaarden
voor gedragsverandering, maar onvoldoende voorwaarden voor het bewerkstelligen van gedragsverandering. Zo moeten mensen er na de voorlichting van overtuigd zijn dat gedragsverandering het gezondheidsrisico reduceert en het idee hebben dat de voordelen van het gezonde gedrag
opwegen tegen de nadelen (attitude). Ook helpt het als mensen na de voorlichting het idee hebben dat gedragsverandering door hun sociale omgeving op prijs wordt gesteld of zelfs actief wordt ondersteund (sociale
invloed), en dat men in staat is om zich gezonder te gaan gedragen (eigen-effectiviteit).
* De laatste stap in het proces is het behoud van een gedragsverandering. Op basis van dit model ligt het dus voor de hand om voorlichting te beginnen met het bewerkstelligen van aandacht, het overbrengen van kennis en bij brengen van een zeker risico-besef. Daarna kan voorlichting zich richten op attitudeverandering, op het omgaan met sociale invloed en op het verhogen van de eigen-effectiviteitsverwachtingen. Het programma kan dan afsluiten met aandacht voor gedragsbehoud. We weten echter ook dat mensen niet goed reageren op risico-informatie wanneer ze zich niet in staat voelen om te veranderen, dus de genoemde processen dienen zo veel
mogelijk tegelijkertijd te verlopen. Naast beslissingen over de structuur van het programma moet de GB’er in deze fase van IM ook beslissingen gaan nemen over de wijze waarop
het programma uiteindelijk moet worden geïmplementeerd. Richtlijnen hiervoor zijn ook in het model te vinden. Volgens dit model zijn de effecten van voorlichting afhankelijk van de zogenoemde voorlichtingsvariabelen: wie (bron) zegt wat (bericht), hoe (kanaal) tegen wie (ontvanger). De combinatie met de zeven fasen in dit model levert een serie vragen op waarover een beslissing moet worden genomen. Een potentiële mogelijkheid om zowel bereik als gedragsverandering te bewerkstelligen is het gebruik van internet en sociale media. Deze platforms geven de mogelijkheid van een potentieel groot bereik, maar biedt middels advies-op-maattechnologie (tailoring) ook de mogelijkheid ban geïndividualiseerde informatie, advies of hulp.
Taak 4.2 Beschrijf in detail hoe de materialen worden ontwikkeld. Hoe?
Wanneer er duidelijkheid is over de inhoud, de structuur en de procedures van het programma, kunnen de afzonderlijke materialen worden ontwikkeld en beschreven. De werkzaamheden voor het ontwerpen van daadwerkelijke voorlichtingsmaterialen zijn weggelegd voor specialisten.
De voornaamst taak van de GB’er is ervoor te zorgen dat zowel de theoretische principes van de methodieken in dit ontwikkelproces, als de eenheid van de afzonderlijk programmacomponenten overeind blijven. Om dit te bereiken worden in deze taak de richtlijnen voor
programmaontwerp uiteengezet in beknopte instructiedocumenten, in vaktermen: briefings, storyboards en script outlines. Hierin dienen de karakteristieken van alle programmaonderdelen volledig beschreven te worden om de overdracht van de ideeën van de GB’er naar de producenten van de afzonderlijke materialen te vergemakkelijken.
Taak 4.3 Ontwikkel programmamaterialen. Hoe?
Het is niet altijd nodig om alle materialen nieuw te ontwikkelen. Soms kunnen bestaande materialen gebruikt of aangepast worden. Het is dan wel belangrijk om na te gaan of bestaande materialen:
1. Aansluiten bij de gekozen programmadoelen
2. In overeenstemming zijn met de gekozen methodieken en technieken
3. Geschikt zijn voor de doelgroep.
Wanneer er gegevens bekend zijn over de effectiviteit van bestaande materialen, dient deze informatie natuurlijk meegenomen te worden in de
beoordeling. In deze taak worden de conceptversies van alle programmacomponenten geproduceerd. De planningsgroep wordt uitgebreid met professionals die gespecialiseerd zijn in de benodigde creatieve processen.
Taak 4.4 Test de materialen uit bij de doelgroep en produceer het definitieve programma. Hoe?
De GB’er doet er goed aan om een aantal evaluatiemomenten in te bouwen. Dit wordt ook wel formatieve evaluatie genoemd: evaluatie tijdens de
interventieontwikkeling, die de ontwikkeling moet bijsturen en informeren. Deze formatieve evaluatie bestaat uit het uittesten van de conceptmaterialen. Daar waar maar enigszins mogelijk, is het verstandig dat de GB’er eerst concepten van programmacomponenten ontwikkelt en
uittest. Voor formatieve evaluatie, het uittesten van voorlichtingsmateriaal onder leden van de doelgroep en intermediairs, bestaan diverse richtlijnen. Een belangrijk doel van het uittesten van materialen is om na te gaan of de materialen voor de doelgroep begrijpelijk en attractief zijn.
Een ander belangrijk doel is om na te gaan of de condities voor effectiviteit nog steeds aanwezig zijn. Een pretest kan worden uitgevoerd met focusgroepen, interviews, consulatie teams en proefbijeenkomsten. Het uittesten van materialen kan ook nog een stap verder gaan, door in het
gedragslaboratorium de directe effecten van conceptmaterialen te toetsen in experimenteel onderzoek. In veel gevallen draagt het uittesten van
programmaconcepten ook bij tot de verdere selectie van de toepassingen die uiteindelijk in het programma worden opgenomen. Door het doorlopen van de voorgaande taken komt de GB’er stap voor stap tot de definitieve materialen van de interventie, die vervolgens geproduceerd kunnen worden.
Wat kun je vertellen over Toepassing van intervention mapping voor het verbeteren van bestaande programma’s?
Bestaande effectieve programma’s kunnen niet zonder meer overgeplaatst worden naar een andere situatie, maar kunnen eventueel wel planmatig aangepast worden. Het volledige IM-proces wordt doorlopen maar dan in de vorm van vragen over het bestaande programma. Die vragen kunnen alleen beantwoord worden wanneer de ontwikkeling van dat programma heel uitvoerig beschreven is of wanneer de ontwikkelaars zelf geïnterviewd kunnen worden.
Wat zijn de Ervaringen met intervention Mapping?
In afgelopen jaren is IM toegepast voor de ontwikkeling van effectieve gezondheid bevorderende programma’s met verschillende thema’s. IM is bruikbaar voor de planning van projecten en ontwikkeling van gedragsveranderingsprogramma’s. De beschrijving van het proces van programmaontwikkeling in stappen en taken maakt het ontwikkelingsproces transparant. Het protocol maakt duidelijk waar GB’ers overal aan moeten denken, welke beslissingen zij moeten nemen en hoe gemaakte keuzen gevolgen hebben voor latere beslissingen.
Een tweede voordeel van het gebruik van IM is dat het protocol ontwikkelaars dwingt om het ontwikkelingsproces zorgvuldig in kaart te brengen en vast te leggen. Dit leidt tot gedetailleerde beschrijvingen van interventieprogramma’s met een zorgvuldige onderbouwing van alle keuzen die tijdens de ontwikkeling zijn gemaakt. Dergelijke beschrijvingen zijn tijdens de ontwikkeling van een programma bijzonder handig voor de samenwerking
tussen GB’ers, beoogde gebruikers en producenten. Anderzijds zijn dergelijke beschrijvingen van groot belang voor andere GB’ers die te maken hebben met vergelijkbare gezondheidsproblemen en doelgroepen. Een gedetailleerde programmabeschrijving maakt het gemakkelijker om op een
verantwoorde wijze op bestaande programma’s voort te bouwen. Het gebruik van het protocol leidt tot het maximaal haalbare in een gegeven context. Een context die enerzijds wordt bepaald door de mogelijkheden van de GB’ers en anderzijds door de mogelijkheden en beperkingen van
de interventiecontext.
Wat kun je vertellen over Intervention mapping en de weerbarstige voorlichtingspraktijk?
Wat IM ook duidelijk maakt is dat de ontwikkeling van een voorlichtingsprogramma een lastige klus is. IM beidt voor dit proces een structuur om op zorgvuldige wijze een route uit te stippelen die naar een programma leidt dat de grootste kans van slagen heeft. Ook onder lastige omstandigheden
beidt het IM een waardevolle houvast voor GB’ers. Telkens weer dient de GB’er zich af te vragen of een doel voldoende specifiek is geformuleerd, een bepaalde activiteit een doel verwezenlijkt en bovenal waarom en onder welke voorwaarden een bepaalde activiteit een doel zou verwezenlijken en zelfs, of er niet eventuele schade betrokken wordt als er gebruik gemaakt wordt van een bepaalde activiteit. IM nodigt GB’ers stelselmatig uit tot
het geven van een procesmatige onderbouwing van programmamaterialen en -activiteiten. Daarnaast zorgt het voor een handvat voor communicatie naar derden en geven derden de mogelijkheid om programma’s te herzien, te verbeteren, of aan te passen aan andere doelgroepen
of doelen.
IM vergroot de kans op effectieve programma’s in die zin dat het protocol bevorderd dat…?
1) GB’ers niet van een gezondheidsprobleem naar een
vermeende oplossing ‘springen’ 2) dat onderzoeksgegevens en theorie systematisch worden toegepast en 3) de uiteindelijke voorlichtingsactiviteiten zijn afgestemd op theoretische methoden en zijn gerelateerd aan specifieke veranderdoelen. Het protocol stimuleert de
samenwerking tussen disciplines. Programma ontwikkeling volgens IM vereist tijd en een ruim budget. Het toepassen is geen eenvoudige taak. Telkens weer zullen GB’ers worden gedwongen om hun keuze expliciet te maken en te verantwoorden. Het IM beidt een transparante structuur en
bruikbare hulpmiddelen.
Wat is een Formatieve evaluatie?
Evaluatie tijdens de interventieontwikkeling, die de ontwikkeling moet bijsturen en informeren. Deze formatieve evaluatie bestaat uit het uittesten van de conceptmaterialen.
Wat is een scope?
De scope van een programma geeft aan waar het programma over gaat en waarover het niet gaat. De scope weerspiegelt de programmadoelen.
Welke zes fundamentele stappen behoren tot Intervention Mapping?
stap 1: probleemanalyse (needs assessment)
stap 2: programmadoelen
stap 3: programmaontwerp
stap 4: programmaproductie
stap 5: implementatieplan
stap 6: evaluatieplan
Geef met twee argumenten aan wat het belang is van een ontwikkelingsproces volgens Intervention Mapping.
- Intervention Mapping maakt op een overzichtelijke manier duidelijk hoe de interventie ontwikkeld wordt en hoe de keuzen die in een bepaalde stap gemaakt worden, consequenties hebben voor volgende stappen
- Intervention Mapping maakt duidelijk of genomen beslissingen misschien moeten worden herzien, wanneer bijvoorbeeld de eindproducten van
een vervolgstap niet aansluiten bij een eerdere stap.
Bij de ontwikkeling van een interventie is het van belang dat u concretiseert wat u met het interventieprogramma wilt bereiken.
Denk er hierbij aan dat er voor het opstellen van specifieke gedragsdoelen twee vragen centraal staan. Welke 2?
- Wat moet de doelgroep als gevolg van de interventie doen om gezondheidsbevorderend gedrag te realiseren?
- Wat zal er als gevolg van de interventie veranderen in de gezondheidsbevorderende omgevingscondities, wie zal de verandering realiseren en wat moet deze beslisser doen om de gezondheidsbevorderende omgeving te realiseren?
Hierbij is het belangrijk om het gewenste gedrag te specificeren in subgedragingen.
Een bekend concept voor gedragsverandering is afkomstig van het transtheoretisch model, namelijk stages of change concept. Deze suggereert dat verandering van gezondheidsgedrag niet een eenvoudige stap van ongezond naar gezond gedrag is, maar dat hierin ten minste 5 fasen zijn te onderscheiden. Welke?
- Precontemplatie. Mensen in deze fase overwegen niet om hun gedrag te veranderen.
- Contemplatie. Mensen overwegen het maar hebben geen concrete plannen.
- Voorbereiding
- Actie
- Gedragsbehoud. Begint als de gedragsverandering gedurende langere tijd (6 maanden) is volgehouden.
Het transtheoretisch model verschaft voor elke overgang naar de volgende fase de proces of change. Het concept van verschillende stadia van verandering wordt slechts beperkt door empirische date ondersteund. Een globaler onderscheid tussen twee stadia van verandering – gemotiveerd raken en actie ondernemen – vindt meer empirische grondslag, waarbij de stadia precontemplatie, contemplatie en voorbereiding het proces van
opbouw van motivatie (doelintentie) beschrijven en de stadia actie en gedragsbehoud de vertaling van intentie naar gedrag (actie).
Wat kun je vertellen over op theorie gebaseerde methodieken en praktische toepassingen?
In terminologie van IM is een methodiek een op theorie gebaseerd idee over hoe een verandering in gedrag en omgevingscondities tot stand komt. Een methodiek biedt daarmee algemene richtlijnen voor de inhoud van gezondheidsbevorderende programma’s. Bij het ontwikkelen van voorlichting moeten theoretische methodieken uiteindelijk vertaald worden in concrete materialen en activiteiten: een praktische toepassing. In
praktische toepassing is een methodiek zodanig geoperationaliseerd dat deze is afgestemd op de doelgroep en op de context waarin de voorlichting wordt uitgevoerd. Een methodiek kan dus op verschillende manieren worden vertaald in specifieke interventiecomponenten die samen
het IM vormen. Het onderscheid tussen methodieken en toepassingen is niet altijd even duidelijk. Bij ontwikkeling van voorlichting is het belangrijk om van potentieel bruikbare methodieken na te gaan of ze in deze situatie zijn toe te passen en om geen materialen en activiteiten te gebruiken die men niet aan een theoretische methodiek kan koppelen.
Wat is PAP?
In het precaution adaption process model (PAP) is het zich bewust zijn van risicogedrag gespecificeerd als een eerste essentiële stap in het proces van gedragsverandering. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen drie stadia van het zich bewust zijn:
1.Mensen zich niet bewust van de gezondheidsissue
2.Men is zich bewust van het risicogedrag als zodanig. Men betrekt die kennis echter nog niet op zichzelf.
3.Men is zich ervan bewust zelf het risicogedrag te vertonen. In deze fase beslist men of men wel of niet het gedrag wil veranderen.
Op beide modellen is kritiek. Wel biedt ook het PAP model concrete methodieken die gebruikt kunnen worden. Als onderdeel van gemotiveerd raken is het nodig dat mensen zich bewust zijn van een risico. Er is veel bekend over optimale vormen van risicocommunicatie. Meen raad het
volgende aan:
1) Geef aan wat het risico is van de groep waarmee wordt gecommuniceerd.
2) Maak het risico persoonlijk door het te koppelen aan individueel gedrag.
3) Zorg ervoor dat het waargenomen risico van mensen meer overeenkomt met hun werkelijke risico/
4) Wees duidelijk over de consequenties van het risico.
Risicocommunicatie moet altijd gepaard gaan met informatie over hoe het risico te verminderen, omdat anders vermijding of ontkenning zal optreden. Actieplannen zijn gedetailleerde plannen ter voorbereiding van de gedragsverandering: coping plannen zijn gedetailleerde plannen hoe effectief om te gaan met moeilijke situaties.
Overtuiging: het Communication Persuasion Model en het Elaboration Likelihood Model. Wat kun je vertellen over deze twee?
Het communication persuasion model en elaboration likelihood model zijn twee theoretische raamwerken die helpen bij het ontwikkelen van overtuigende voorlichtingsboodschappen. In het communication persuasion model worden vier communicatievariabelen onderscheden: bron, bericht, kanaal en ontvanger. Deze combineert men met de communicatie-effecten: aandacht, begrip en acceptatie, waardoor er een matrix ontstaat, de zogenoemde voorlichtingsmatrix. Acceptatie is daarbij weer onder te verdelen in de stappen verandering in attitude, sociale invloed en eigen-effectiviteitsverandering, die moeten leiden tot verandering in gedrag en gedragsbehoud. Dit model wordt veel gebruikt om boodschappen te
ontwerpen die goed binnen een cultuur passen. Een bron uit dezelfde cultuur als de ontvangers leidt tot een meer positieve attitude en beter onthouden ervan.
In het elaboration likelihood model maakt met een onderscheid tussen ontvangers die wel of niet gemotiveerd en in staat zijn om de boodschap te verwerken. Mensen verschillen hierdoor in de neiging om nieuwe informatie serieus te verwerken en dat kan enerzijds leiden tot centrale,
diepgaande verwerking, maar anderzijds tot perifere, oppervlakkige verwerking. Wanneer er attitudeverandering optreedt na centrale verwerking, zal die verandering, vergeleken met de verandering na perifere verwerking, meer blijvend zijn, meer bestand tegen andere informatie en meer
invloed hebben op hun gedrag. Om mensen te motiveren en in staat te stellen tot centrale verwerking zullen GB’ers de boodschap verassend willen maken, persoonlijk relevant en zullen ze de boodschap een aantal malen herhalen. Bovendien helpt het om ontvangers de boodschap in hun eigen tempo te laten verwerken, zonder afleiding en gepresenteerd in heldere en begrijpelijke taal. In persuasieve communicatie wordt veel gebruik
gemaakt van argumenten. Een belangrijke uitkomst van onderzoek is dat argumenten alleen effectief zijn wanneer de ontvanger ze of niet kent en wanneer ze geloofwaardig zijn; argumenten moeten dus nieuw zijn en afkomstig van een betrouwbare bron.
Wat is de goal setting theorie?
Een doel wordt gedefinieerd als een gewenste situatie of uitkomst van gedrag. Volgens de goal setting theory leidt het stellen van uitdagende doelen tot betere presentaties omdat mensen met uitdagende doelen zich meer inspannen het langer volhouden en betere strategieën ontwikkelen
om de doelen te bereiken, mits de persoon de uitdaging accepteert, gecommitteerd is aan het doel en voldoende ervaring en eigen-effectiviteit heeft om het doelgedrag adequaat uit te voeren. Doelen moeten uitdagend zijn, maar wel haalbaar. Tussen die twee eisen proberen GB’ers en de
persoon die wil veranderen een evenwicht te vinden. Bij complexe doelen is het verstandig subdoelen te formuleren en die achtereenvolgens na te streven. In de theorie van goal-directed gedrag legt men uit dat mensen altijd persoonlijke doelen nastreven, maar dat doelen conflicterend kunnen zijn. Een specifiek onderdeel van sommige theorieën zijn implementatie intenties. Zelfregulatie is een actief en iteratief proces waarin mensen
achtereenvolgens 1) hun eigen gedrag of uitkomsten observeren of monitoren, 2) hun observaties evalueren en doelen stellen, 3) strategieën bedenken om dat doel te bereiken en 4) hun strategieën zo nodig te herzien. Dit proces wordt heel sterk gestuurd door feedback die aangeeft in welke mate het doel is bereikt.
Welke Theorieën over omgevingsveranderingen zijn er?
Belangrijke omgevingsdeterminanten niveaus zijn: interpersoonlijk, organisatie, setting/community en politiek, waarbij blijkt dat sommige theorieën pp meer niveaus, of alle, toe te passen zijn. De systeemtheorie stelt dat alle mogelijke omgevingsinvloeden met elkaar samenhangen in sociale systemen en dat verandering van één klein onderdeel zo’n samenhangend systeem niet veel effect zal hebben. Interventies gebaseerd op de systeemtheorie zullen altijd proberen brede sociale veranderingen teweeg te brengen. Theorieën over macht zijn op alle niveaus toe te passen. Macht is de mogelijkheid om het gedrag van andere te bepalen, door autoriteit, charisma of legitimiteit. Coercive power of dwingende macht is een extreme vorm van macht en geeft de mogelijkheid om anderen te kunnen dwingen tot gedragsverandering, ook tegen hun wil. Empowerment-
theorieën beschrijven daarentegen juist de processen waarmee mensen zelf controle krijgen over factoren die van invloed zijn op hun eigenleven en hun leefgemeenschap. Empowerment staat zowel voor het proces als voor de uitkomst van het verwerven van controle. Empowerment op
omgevingsniveau wordt ook wel beschreven als collectieve eigen-effectiviteit. De GB’er streeft ernaar mensen meer greep te hebben op hun eigen situatie. De gedachte is dat mensen meer gemotiveerd zijn om hun gedrag te veranderen als ze zelf kunnen bepalen wat en hoe zij willen
veranderen. Participatie is een sleutelwoord in GB-activiteiten die gebaseerd zijn op empowerment-theorieën.
Hoe worden theorieën toegepast op Interpersoonlijke omgeving?
Op het niveau van de sociale of interpersoonlijke omgeving worden theorieën toegepast over sociale netwerken en sociale steun. Sociale netwerken beschrijven de onderlinge relaties tussen mensen. Een belangrijk element van een sociaal netwerk is de mogelijkheid die het netwerk
biedt voor sociale steun. Sociale steun is positief en kan de vorm krijgen van empathie en zorg, praktische hulp, informatie of persoonlijke feedback.
En op organisatieverandering?
Theorieën over organisatieverandering zijn vaak te herleiden tot het oorspronkelijke model van Lewin die drie fasen onderscheidt in organisatieverandering: 1) ontdooien van de status quo, 2) veranderen en 3) opnieuw invriezen: het nieuwe evenwicht consolideren. In de fase theorie van organisatieverandering wordt dat uitgewerkt in vier fasen die gelijkenis vertonen met de fasen in diffusie van innovatie: bewustwording, adoptie, implementatie en institutionalisering. Belangrijk is om vast te stellen wie in welke fase een belangrijke rol speelt omdat de sleutelfiguren per fase verschillen. Een relevant aspect van organisatieverandering betreft stakeholders. Dit zijn personen, groepen, organisaties, communities en
overheden die van buitenaf invloed hebben op een organisatie.
Wat is een setting- of communitybenadering?
GB’ers doen veel werk op het niveau van de gemeente, wijk of buurt waarbij een setting- of communitybenadering wordt gehanteerd. Een dergelijke benadering richt zich op alle niveaus van het ecologische systeem van de setting. Daarbij worden (combinaties) van theorieën toegepast.
Communitiyparticipatie verwijst naar een bundeling van menselijke expertise en de materiële, sociale en machtsmiddelen die een gemeenschap in staat stelt problemen op te lossen. Sociaal kapitaal staat voor de normen en sociale netwerken in een gemeenschap. Het sociaal kapitaal van een gemeenschap neemt toe naarmate mensen, organisaties en instituties meer wederzijdse betrokkenheid, onderling vertrouwen en wederkerige
relaties hebben en meer samenwerken. Kenmerkend voor veel settingbenaderingen is dan ook dat er wordt gewerkt aan de hand van een organisatiemodel dat erop gericht is om participatie van de doelgroep en intersectorale samenwerking tot stand te brengen en voort te bouwen bij
wat er in een gemeenschap aanwezig is.
Het politieke proces wordt onderscheiden in drie fasen. Welke?
formatie, implementatie en modificering. De GB’er zal op alle drie mogelijk willen interveniëren. Tijdens de implementatiefase gaat het om de manier waarop beleid uitgevoerd wordt. Met betrekking tot modificering wordt het
bestaande beleid aangepast op grond van feedback van betrokkenen. Hoe krijgt een GB-organisatie een onderwerp op de politieke agenda? Men onderscheid drie stromen: de politieke, de probleem- en de beleidsstroom. Veranderingen treden op wanneer de stromen bij elkaar komen.
Wat kun je vertellen over Algemene methodieken en uitgangspunten bij voorlichting en gezondheidsbevordering?
De effectiviteit van voorlichting is afhankelijk van de mate waarin GB’ers erin slagen o de voorlichting onder de aandacht van de beoogde doelgroep te brengen en de mate waarin zij erin slagen om hun voorlichtingsboodschap op een begrijpelijk wijze over te brengen. Daarnaast is voorlichting effectiever naarmate GB’ers er beter in slagen om de voorlichting af te stemmen op individuele wensen, behoeften en problemen en naarmate zij de mogelijkheid hebben om gewenst gedrag te faciliteren en te beloningen, en ongewenst gedrag van negatieve feedback te kunnen voorzien. Verder zal voorlichting effectiever zijn naarmate de GB’ers er beter in slaagt dat mensen controle krijgen over zichzelf en hun gedrag.
Een cruciaal onderdeel van alle gezondheidsvoorlichting is het tot stand brengen van communicatie. Of mensen aandacht hebben voor een voorlichtingsboodschap is afhankelijk van de mate waarin het onderwerp van de voorlichting persoonlijk relevant voor hen is. Het is dan zaak om mensen actief aan het denken te zetten. Men geeft een aantal richtlijnen om dit te bewerkstelligen. Welke?
- Presenteer de voorlichtingsboodschap op een ongebruikelijke, nieuwe manier.
- Presenteer een afwijkende of onverwachte boodschap.
- Gebruik expliciete, persoonlijke verzoeken om aandacht aan de boodschap te besteden.
Onderzoek naar de begrijpelijkheid van schriftelijke voorlichtingsteksten laat zien dat coherente teksten het beste worden begrepen. De coherentie van een tekst wordt op macroniveau bepaald door de mate waarin verschillende onderwerpen in een logische volgorde aan de orde komen, en door de mate waarin verschillende onderwerpen in een tekst samenhangen. Op microniveau is de begrijpelijkheid van een tekst onder andere afhankelijk van de onderlinge samenhang tussen zinnen, ondubbelzinnig taalgebruik en de mate waarin oorzaak-gevolgrelaties expliciet worden
gemaakt. GB’ers kunnen de begrijpelijkheid van teksten verder vergroten door een heldere paragraafindeling met duidelijk koppen in de tekst aan te brengen, door de samenhang tussen paragrafen expliciet te maken en door zogenaamde organizers te gebruiken.
Wat is tailoring?
Voorlichting zal het beste werken wanneer de boodschap specifiek is toegesneden op individuele problemen, wensen en behoeften. Een nadeel van een dergelijke geïndividualiseerde benadering is echter dat het onmogelijk is om iedereen met een gezondheidsprobleem via individuele voorlichting te bereiken.
Tailoring is een methodiek om voorlichting-op-maat te bewerkstelligen zonder dat de voorlichting verwordt tot individuele hulpverlening. De voorlichting wordt afgestemd op ideeën, wensen en behoeften van de verschillende individuen in de doelgroep. Computerprogramma’s maken het mogelijk om dit principe op grote schaal toe te passen, omdat verschillende voorlichtingsboodschappen kunnen worden gekoppeld aan de karakteristieken van de individuen in de doelgroep zoals vastgesteld. Het principe van tailoring kan ook worden toegepast op veranderingen in organisaties. Organisatie die een innovatief gezondheid bevorderend programma willen invoeren, doorlopen een aantal fasen: bewustwording, adoptie, implementatie en institutionalisering van het nieuwe programma. Om een organisatie bij het foorlopen van fasen te ondersteunen, zijn verschillende voorlichtingsactiviteiten nodig die afgestemd op gedrag en gedragsdeterminanten van diverse betrokkenen in verschillende fasen zijn. Elke fase en elke groep betrokkenen vereisen specifieke
voorlichtingsactiviteiten.
Wat is het effect van bekrachtiging?
Feedback en bekrachtiging zijn effectieve methodieken voor het bewerkstelligen van veranderingen in determinanten van gedrag. Feedback is informatie over de mate waarin iemand erin is geslaagd om iets te leren of te veranderen, of over de mate waarin veranderingen effect hebben op
de gezondheidsindicatoren. Feedback maakt mensen bewust van de gezondheidsbevorderende effecten van hun gedrag en kan als zodanig mensen ook bewust maken van de gezondheidsrisico’s van hun gedrag. Straffen en belonen kan positief of negatief zijn. Positieve bekrachtiging is het toevoegen of versterken van positieve consequenties van het gewenste gedrag. Negatieve bekrachtiging is het wegnemen van een negatieve consequenties van het gewenste gedrag. Bij positieve straffen wordt een negatieve consequentie van het ongewenste gedrag toegevoegd of versterkt. Bij negatieve straffen wordt een positieve consequentie van het ongewenste gedrag weggenomen. Belonen is vrijwel altijd effectiever dan straffen, omdat bij het straffen van get ongewenste gedrag vaak
onduidelijk blijkt wat het ongewenste gedrag is. Bekrachtiging kan het beste worden gebruikt om een extra korte termijn voordeel te introduceren.
Wat kun je vertellen over zelfregulering?
Voorlichting zal effectiever zijn naarmate meer GB’ers er beter in slagen om mensen meer controle over hun eigen gedrag en situatie te geven. Volgens theorieën doet iemand die iets aan zijn gedrag of situatie wil veranderen er goed aan eerst na te denken over wat hij of zij wil veranderen
en op welke termijn deze verandering gestalte moet krijgen. Zowel bij het stellen van doelen als bij het selecteren van acties is het belangrijk dat mensen uitgaan van hun eigen motivatie en mogelijkheden, Vervolgens dienen zij het verloop van hun acties en de gevolgen ervan in kaart te
brengen. De essentie is hier dat mensen hun eigen gedrag voortdurend afzetten tegen de doelen die zij zichzelf hebben gesteld. De laatste fase in zelfregulatie betreft zelfevaluatie. Op basis van deze evaluatie besluit men acties te continueren of een nieuwe of bijgesteld actieplan bedenken.
Voorlichters kunnen mensen meer controle over zichzelf, hun gedrag en omgeving geven door hen inzicht te verschaffen in het proces van zelfregulatie, en door hen de vaardigheden te leren die nodig zijn om dit proces adequaat te doorlopen. Voorlichters kunnen mensen leren om reële
veranderingsdoelen te stellen en om hen adequate beslissingen te laten nemen over een strategie om deze doelen te bereiken. Voorlichters kunnen mensen verder helpen hun eigen gedrag en de consequenties ervan in kaart te brengen, en om het veranderingsproces en de gevolgen
ervan te evalueren. Binnen de gezondheidsbevordering wordt zelfregulatie veel toegepast voor gezondheidsproblemen die veelal het gevolg zijn
van een gebrek aan zelfregulatie.
Wat kun je vertellen over facilitatie?
In alle gevallen waarin we mensen willen leren hoe zij hun gedrag kunnen veranderen, moeten we mensen uitrusten met de middelen om dit te bewerkstelligen en moeten we barrières wegnemen die verandering in de weg staan, facilitatie. Vaak betekent dit dat we omgevingscondities
moeten veranderen. Elke methodiek die is gericht op individuele gedragsverandering, is het meest effectief als tegelijkertijd omgevingscondities worden geoptimaliseerd.
Uiteraard is het alleen van belang om gedragsdeterminanten te veranderen, als duidelijk is dat het om belangrijke en veranderbare determinanten
gaat. Overigens is het wel zinvol om na te gaan of er determinanten zijn die op dit moment het gedrag nauwelijks verklaren, maar die door een
interventie het gedrag wellicht wel zouden kunnen gaan verklaren. Wat kun je vertellen over kennis?
Kennis is een determinant die een essentieel element vormt van de meeste andere determinanten. Kennisoverdracht is vaak een eerste stap in voorlichting, maar er is meestal meer nodig om gedrag te veranderen. De eerder besproken theorie van elaboration likelihood stelt dat sommige
mensen meer geneigd zijn om over een voorlichtingsbericht na te denken dan anderen. In termen van de theorie hebben zij een hoge neiging tot nadenken. Volgens dit model is verandering als gevolg van een centrale informatieverwerking stabieler, meer blijvend en beter voorspellend voor gedrag dan veranderingen als gevolg van perifere verwerking. Gezondheidsvoorlichting zou dan ook altijd moeten proberen om een centrale verwerking van informatie te bevorderen. Voorlichting moet de ontvangers van de voorlichting motiveren tot nadenken en moet hen vaardigheden voor centrale informatieverwerking aanreiken.
Wat kun je vertellen over Risicoperceptie?
De wijze waarop mensen gezondheidsrisico’s waarnemen, speelt een belangrijke rol in de motivatie van mensen om iets te ondernemen dat hun gezondheid ten goede komt. Een belangrijke taak voor de voorlichter is dan ook om ervoor te zorgen dat mensen een adequate inschatting hebben van de gezondheidsrisico’s die zij lopen, waarbij wel bedacht moet worden dat het bewust worden van eigen risico meestal niet voldoende is voor gedragsverandering. Iets wordt als een risico ingeschat als zowel de kans op negatieve gevolgen als de ernst van de negatieve gevolgen als hoog wordt ingeschat. Ruwweg kunnen we dit doortrekken naar de benaderingen die er zijn binnen het communiceren van gezondheidsrisico’s:
Wat kun je vertellen over Risicocommunicatie over kansen?
Hierbij kan men denken aan frequenties, percentages en grafische informatie. De meeste vormen van kans informatie lijken zowel voor- als nadelen te hebben. Grafische presentaties van het risico kunnen verhelderend werken, mits ze eenvoudig vormgegeven worden en het soort
grafische presentatie wordt afgestemd op het doel van de communicatie en de doelgroep. Een veelbelovende vorm van het geven van kans informatie is het geven van gepersonaliseerde kans informatie. Een probleem bij het communiceren over kansen is dat mensen erg gevoelig zijn
voor de wijze waarop de kansen worden gepresenteerd, kleine verschillen in presentatie kunnen leiden tot grote verschillen in kansschattingen en beslissingen. Welke frame leidt tot het beste acceptatie van de boodschap en de sterkste verandering in gedragsintentie wordt uit onderzoek niet duidelijk. Om defensieve reacties te vermijden heeft het gebruik van een positief frame over het algemeen de voorkeur. Ook wordt informatie die geen ontkenningen bevat beter verwerkt.
Wat kun je vertellen over Risicocommunicatie over oorzaken en gevolgen van het risico?
Sommige wetenschappers hebben voorgesteld om in de risicocommunicatie meer gebruik te maken van informatie over de oorzaken en gevolgen van gezondheidsrisico’s – van informatie die het voor mensen aannemelijk en begrijpelijk maakt dat een gezondheidsprobleem voor hen relevant
kan zijn. Deze benadering is gebaseerd op het idee dat mensen hun risico-oordelen onvoldoende baseren op kans informatie. Daarnaast kan risicocommunicatie ook de oorzaken van een gezondheidsprobleem benadrukken. Dit maakt het noodzakelijk dat er eerst specifieke informatie
wordt verzameld over de persoon, waarover dan feedback wordt gegeven. Dat kan in de vorm van een persoonlijk gesprek, maar ook in een interactieve gezondheidstest per telefoon/internet. Een derde vorm van risicocommunicatie benadrukt vooral hoe oorzaken en gevolgen aan elkaar gekoppeld zijn (bijvoorbeeld door ervaringsverhalen). De kans dat mensen zich hun eigen risico beter realiseren neemt toe wanneer verschillende risicoscenario’s worden
gepresenteerd of wanneer mensen zelf hun eigen scenario’s bedenken. Een laatste vorm van risicocommunicaties benadrukt de (ernst van de) gevolgen, ook wel angstaanjagende voorlichting. In dergelijke voorlichting
wordt vooral benadrukt wat mensen kan overkomen als zij een gezondheidsadvies niet opvolgen. Deze methode is gebaseerd op het idee dat voorlichting bij mensen angst kan opwekken en dat angst mensen motiveert tot gedragsverandering. Gezondheidsadviezen in angstaanjagende voorlichting worden alleen overgenomen als mensen het idee hebben dat het opvolgen van de boodschap angst vermindert én als zij het idee
hebben dat zij het gezondheidsadvies kunnen uitvoeren. Is dat niet het geval dan is er sprake van ontkenning of vermijding. Bij gezondheidsvoorlichting is dat vaak het geval en dus is angst aanjagen vrijwel nooit aan te raden.