geschiedenis H6&7 V4 Flashcards
begrippen
Censuskiesrecht
Kiesrecht op grond van de hoeveelheid belasting die iemand betaalt
Communisme
Radicale socialistische stroming. Wil via een revolutie van arbeiders de macht overnemen en alle productiemiddelen verdelen.
Communistisch Manifest
Pamflet geschreven door Karl Marx en Friedrich Engels en gepubliceerd in februari 1848 in Londen. Het pamflet, waarin de leuze staat ‘Proletariërs van alle landen, verenigt u!’, wordt als het begin van het internationale socialisme gezien.
Confessionalisme
Begonnen als emancipatiebeweging en later politieke stroming die uitgaat van politiek op basis van christelijke waarden en normen.
Conservatisme
Politieke stroming die veranderingen uiterst langzaam en voorzichtig wil doorvoeren en daarbij alles wat van waarde is wil behouden.
Democratie
Een regeringsvorm waarbij alle belangrijke beslissingen door de volksvergadering / het parlement worden genomen
Directe democratie
Alle belangrijke beslissingen worden genomen door alle burgers of de volksvergadering, zoals in het oude Athene.
Emancipatiebeweging
Beweging van mensen die zijn achtergesteld en streven naar gelijke rechten t.o.v. de bevoorrechte groep. Zo zijn het feminisme, socialisme en confessionalisme begonnen als emancipatiebeweging.
Grondrechten
Aan een grondwet ontleende basisrechten van burgers ten opzichte van de staat
Indirecte democratie
Alle belangrijke beslissingen worden genomen door gekozen vertegenwoordigers van de burgers. Dit gebeurt bijvoorbeeld in ons land.
Feminisme
Emancipatiebeweging die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen t.o.v. mannen. Het feminisme van begin 20e eeuw ging vooral over de strijd voor vrouwenkiesrecht. Het feminisme van de jaren 1960 ging vooral over sociale en economische emancipatie.
Industrialisatie
Verandering van een samenleving waarin landbouw het belangrijkste middel van bestaan is naar een samenleving waarin de industrie het belangrijkste is
Industrieel kapitalisme
Vorm van kapitalisme, waarbij de fabrieken en mijnen de belangrijkste bedrijven zijn, de productie is in handen van fabrikanten en grootindustriëlen.
Industriële Revolutie
Ingrijpende verandering in productiemethoden, waarbij handenarbeid wordt vervangen door machines.
Industriële samenleving
Een samenleving waarin de meeste goederen in fabrieken worden gemaakt en waarin de meeste mensen in steden wonen
Kapitalisme
Economie waarbij de grond en de bedrijven eigendom zijn van ondernemers. De ondernemers willen een zo groot mogelijke winst maken.
Klassieke grondrechten
In een grondwet gewaarborgde rechten van burgers ten opzichte van de staat (vrijheid van meningsuiting, gelijkheid van de wet voor iedereen, recht op bescherming, privéleven en bezit, vrije verkiezingen in een twee- of meerpartijenstelsel)
Liberalisme
Stroming die vrijheid voor het individu wil op alle gebieden (economisch, politiek, godsdienstig)
Modern imperialisme
Met ‘modern imperialisme’ wordt bedoeld het proces van versnelde uitbreiding van westerse macht in gebieden die tot op dat moment (eind 19de eeuw) niet, of slechts op papier, door een westers land werden bestuurd. Daarbij werden die gebieden onder daadwerkelijk politiek gezag en koloniaal bestuur gebracht. Naast politieke en economische motieven speelde ook een moreel motief, een ‘ontwikkelingsideaal’. Veel Europeanen vonden dat zij de taak hadden om in de rest van de wereld te zorgen voor wat zij als vooruitgang beschouwden.
Nationalisme
- Voorliefde voor het eigen volk / streven naar het vormen van een natiestaat.
- De belangen van het eigen volk veel belangrijker vinden dan die van anderen/vinden dat jouw eigen volk het beste volk is
Sociale kwestie
De vraag hoe een einde moet worden gemaakt aan de armoede van een groot deel van de bevolking in de 19de en begin 20ste eeuw.
Sociale wet
Wet die de zwakkeren in de samenleving beschermt (tegen uitbuiting of misbruik).
Socialisme
Stroming die als ideaal had, dat de gemeenschap alle of tenminste de belangrijkste productiemiddelen (landbouwgrond, grondstoffen, fabrieken, vervoermiddelen) bezit en – via haar vertegenwoordigers – beheert. De opbrengst van de productie moet dan zodanig worden verdeeld dat ieder een redelijk aandeel ontvangt. Eind 19e eeuw raakt het socialisme verdeeld in een communistische en sociaal-democratische tak.
Alliantiepolitiek
Rijkskanselier Bismarck was tevreden met de bestaande grenzen, maar vond wel dat Duitsland min of meer omsingeld was door sterke mogendheden. Zijn buitenlandse beleid was er daarom op gericht door het sluiten van allianties (bondgenootschappen) het bestaande machtsevenwicht te handhaven
Bondgenootschap
In een bondgenootschap spreken de leden af elkaar (militair) te steunen als één van de leden wordt aangevallen. Een aanval op één lid wordt dan gezien als een aanval op alle leden.
Centralen
In de Eerste Wereldoorlog stonden de Centralen (aanvankelijk Oostenrijk-Hongarije en Duitsland; later ook het Turkse rijk en Bulgarije) tegenover de Geallieerden (zie daar).
Conferentie van Berlijn
Om het machtsevenwicht in Afrika te verzekeren riep Bismarck in 1884 de Conferentie van Berlijn bijeen. Daar werden door vijftien Europese staten en de VS afspraken gemaakt over de verdeling van Afrika.
Geallieerden
Alle landen die tijdens de wereldoorlogen gezamenlijk tegen Duitsland en zijn bondgenoten vochten. In de Eerste Wereldoorlog stonden de Geallieerden (aanvankelijk Rusland, Frankrijk, België, Engeland; later ook veel andere landen waaronder de VS en Italië) tegenover de Centralen (zie daar). In de Tweede Wereldoorlog werden de tegenstanders van Duitsland, Italië en Japan ook Geallieerden genoemd.
Interbellum
De periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog
Massavernietigingswapen
Wapen dat een groot aantal mensen tegelijk kan doden.
Militarisme
Verheerlijking van het leger.
Republiek van Weimar
Naam voor Duitsland in de periode 1919-1933. Genoemd naar Weimar, omdat het Duitse parlement zich vestigde in Weimar (1919). Door Hitlers machtsovername kwam er aan deze republiek een einde (1933).
Rijkskanselier
Regeringsleider / minister-president
Slaven / Slavische volken
Etnische bevolkingsgroep die in een groot deel van Oost-Europa woont en verwante talen spreekt
Verdrag (Vrede) van Versailles
Na de Eerste Wereldoorlog sloten de Geallieerden met Duitsland de Vrede van Versailles. Deze Vrede bevatte harde bepalingen tegen Duitsland: afstand van gebieden aan Frankrijk, België en Polen, afstand van de Duitse koloniën, ontwapening en hoge herstelbetalingen.
Vlootwet (van 1898)
Met de Vlootwet begon de systematische opbouw van een Duitse oorlogsvloot, vooral met slagschepen die het tegen de vloot van Groot-Brittannië konden opnemen.
Volkenbond
Na de Eerste Wereldoorlog werd de Volkenbond opgericht, een organisatie waarvan alle staten in de wereld lid zouden moeten worden. Deze organisatie zou de onafhankelijkheid van alle staten moeten garanderen en de vrede in de wereld handhaven. De Volkenbond kwam tot stand, maar bezat weinig macht.
Von Schlieffenplan
Het Duitse Von Schlieffenplan was bedoeld om een tweefrontenoorlog te vermijden (tegen Frankrijk en Rusland). Dan moest Frankrijk snel worden verslagen voordat het Russische leger in actie kon komen. De sterke Franse verdediging aan de Frans-Duitse grens moest daarom worden omzeild door via België naar Noord-Frankrijk op te rukken en dan naar het zuiden af te buigen.
Wapenwedloop
Race om de meeste en sterkste wapens te krijgen.
Weltpolitik
Politiek die in eerste instantie was gericht op overzees imperialisme (het verkrijgen van koloniën), waarbij Duitsland Groot-Brittannië als koloniale grootmacht tegenover zich vond
Zelfbeschikkingsrecht
Het recht van volken in de hele wereld zelf te bepalen onder welke welk gezag (soevereiniteit) ze willen vallen