geschiedenis 3.1 Flashcards
1
Q
absolutisme
A
regeringssysteem waarin de vorst onbeperkte macht heeft
2
Q
hugenoot
A
Franse calvinist
3
Q
minister
A
hoogste dienaar van een staat, lid van een regering
4
Q
oligarchie
A
regering van een kleine groep
5
Q
regent
A
bestuurder
6
Q
stadhouder 1
A
vertegenwoordiger van de vorst in een gewest (tot 1581)
7
Q
stadhouder 2
A
in de republiek de hoogste regent in dienst van de gewesten, onder meer als opperbevelhebber
8
Q
tijd van regenten en vorsten
A
zesde tijdvak (1600-1700)