Geriatrie Flashcards
Op welke volgorde komen ziektes bij ouderen voor?
Artritis, HVZ, kanker, diabetes, sinusitis, astma, nierziekten.
Noem de fysieke verschijnselen van veroudering.
Rimpels, zintuigen minder accuraat, haar dun en grijs, gewichtstoename (voornl. taille en heup), minder botdichtheid (voornl. vrouwen), langzamere reflexen en altered gait (motorische disfunctie), mentale achteruitgang en slechter geheugen, complexe ziektes door genetische en omgevingsfactoren.
Wat gebeurt er met de longfunctie bij ouderen?
VC en FEV1 nemen af, COPD, samen met cardiale factoren > slechter uithoudingsvermogen.
Wat gebeurt er psychisch met ouderen? Waardoor kan dit komen?
Dementie, delier, depressie. Wittestoflaesies.
Welke HVZ krijgen ouderen?
Pompfunctie neemt af (bijv. door HT: MI, klepgebreken, hartspierschade), ritmestoornis (AF), arteriosclerose (perifeer vaatlijden, CVA, nierfunctiestoornis), veneuze insuff (varices, trombose).
Wat gebeurt er met de hartfunctie bij ouderen?
Carotid intima-media thickness, aorta thoracica Ca en mean arterial druk nemen toe. Vanaf 50 jaar: pulse neemt toe, dia neemt af, sys neemt toe. Blood pressure profiel wordt steeds eentoniger.
Welk type hypertensie komt bij ouderen veel voor?
Geïsoleerde systolische HT. Sys-dia HT en iso dia HT nemen juist af.
Wat is sarcopenie? Waar is het onderdeel van? Wat is het verschil met cachexie?
Degeneratief verlies van skeletspiermassa, kwaliteit en kracht. 0.5-1% per jaar na 25 jr. Onderdeel van frailty syndroom. Bij sarcopenie hoeft de pt niet per se ziek te zijn i.t.t. cachexie.
Wat gebeurt er met de nierfunctie bij ouderen?
Creatinineklaring 65 jr: 70%, 90 jr: 50%, waardoor dosis meds aanpassen. Nieren worden kleiner (Re wel groter dan Li).
Vertel wat over de piek gemiddelde leeftijd waarop men overlijdt.
Gedurende jaren toegenomen. Piek 85-90 jr.
Wat zijn de fenotypes van veroudering?
Dichotomous (je hebt een ziekte of niet), kwantitatief (chol., BD, age-at-menopause, glucoseniveau), longevity (langlevendheid; periode zonder ziekte; bio vs. chrono leeftijd, waarbij bio op basis van metingen (BD, chol. etc) en referentiewaarden).
Hoeveel % van 85+ heeft een heupfractuur gehad?
25%
Wat zijn voor- en nadelen van het nemen van DNA-verschillen als marker?
Voordelen: DNA stabiel (verandert niet met leeftijd; prognostische analyse), zelfde in alle weefsels.
Nadeel: weinig kennis en bekende variaties maar klein effect.
Waarom zou men DNA-variatie moeten bestuderen?
Biologie: mechanisme en behandeling ziekte.
Predictie: (vroege) diagnose; risico ziekte en response-to-treatment ipv trial and error.
Welke variaties bestaan in DNA?
SNP (Single Nucleotide Polymorfisme; subtiele effecten, denk aan homocysteïneniveau), IN/DEL (Insertion/Deletion), CNV (Copy Number Variation), VNTR (Variable Number Tandem Repeats).
Hoeveel % verschil in het DNA is er tussen mensen onderling?
2%
Wat zijn vaakvoorkomende variaties in DNA?
> 5% polymorfisme, waardoor complexe ziekte.
<1% mutaties, waardoor monogenetische (simpele) ziektes.
Noem kenmerken van monogenetische ziektes.
Ernstige fenotype, early onset, zeldzaam, Mendelian inheritance.
Noem voorbeelden van monogenetische ziektes.
CF, osteogenesis imperfecta.
Noem kenmerken van complexe ziektes.
Mild, late onset, common, complexe overerving.
Noem voorbeelden van compkexe ziektes.
Osteoporose, astma, DM.
Noem een aantal erfelijke ziektes/eigenschappen.
Depressie, osteoporose, ontrouw, rookgedrag, longevity(!).
Waar hangt het fractuurrisico af?
Botsterkte (BMD 80% genetisch bepaald, kwaliteit 70%, geometrie), impact force (obees: kussen), valrisico. Icm omgevingsfactoren (NL melk)
Wat is de Top 3 Farmaca bij ouderen?
Cardiovasculaire meds (hartfalen), psychofarmaca (antidepr., antipsychotica, hypnotica), analgetica (NSAIDs etc.).
Wat gebeurt er met de absorptie van meds bij ouderen?
Geen grote verandering. Slikproblemen vanwege verminderde slokdarmmotiliteit; absorptie afh. v. molecuulgrootte, vetopl., pKa, pH, motiliteit maagdarm en darmopp (heft elkaar op); first-pass effect en bio beschikbaarheid nemen af door verminderde leverfunctie.
Wat gebeurt er met de distributie van meds bij ouderen?
Lichaamssamenstelling veranderd (meer vet, minder lichaamswater), waardoor Vd lipofiele stof toeneemt en Vd hydrofiele afneemt (plasma hoger). Plasma albumine en daarmee aantal bindingsplaatsen neemt af, waardoor vrije fractie toeneemt.
Wat gebeurt er met het metabolisme van meds bij ouderen?
Levervolume en -doorbloeding nemen af: hepatische klaring neemt af. Fase I (hydrolyse, oxydatie, reductie, CYP (inductie door warfarine en cimetidine, waardoor T1/2 afneemt)) neemt af. Fase II (conjugatie, grote polaire groep eraan) gelijk. Enzymvarianten bijv. aspirine vs. isoniazide zorgen voor snelle/langzame afbraak: dosering(freq) aanpassen.
Wat gebeurt er met de eliminatie van meds bij ouderen?
Nierfunctie en -doorbloeding nemen af, waardoor renale klaring afneemt. Plasma renine en daarmee aldo nemen af, waardoor hyperK. Ouderen dus al gevoelig + K-sparende diureticum (triamtereen) en/of ACE-I (lisinopril) > hyper-hyperK.
Wat is de formule van Css? Wat zijn de gevolgen van en wat moet je veranderen bij een hoog Css?
Css = dosisxT1/2 / Vdxln(2)xt (t=doseringsinterval). Gevolgen: krachtige (bij)werking, grotere kans interacties andere farmaca. t of dosis veranderen.
Wat is anders aan de farmacokinetiek van ouderen?
Dichtheid en gevoeligheid receptoren, signaaltransductiesysteem, gevolgen ziekte, verminderde compensatie (bijv. afname baroreceptorfunctie)
Wat zijn de farmacokinetische verschillen tussen mannen en vrouwen?
Vrouw: tragere maaglediging en afname HCl-prod. (heft elkaar op); gebruiken meer meds (valium, antidepressiva, NSAIDs, b-blokkers). Man: langer, zwaaeser, groter bloedvolume (renale uitscheiding groter want GFR hoger) en spiermassa, relatief minder vet.
Vrouw fase I, man fase II sneller (heft elkaar op).
Hoe kan je de kwetsbaarheid van ouderen meten?
Scorelijsten ADL zelfredzaamheid, geheugen, depri, valgevaar, risico ondervoeding, visus-/gehoortest.
Welke assen beoordeel je bij geriatrische pt’s?
Somatische, psychische, functionele en sociale as.
Noem de standaard geriatrische reuzen.
Verwardheid (dementie, delier), vallen en immobiliteit, incontinentie, iatrogeen (polyfarmacie).
Noem de overige geriatrische reuzen.
Depressie en eenzaamheid, ondervoeding, decubitus, hartfalen, duizeligheid.
Wat is dementie?
Langer dan 6 mnd significante beperkingen sociaal en beroepsmatig (ADL) functioneren, meerdere domeinen geheugen weggevallen.
Noem de kernsymptomen van dementie.
Aantoonbare geheugenstoornissen, afasie, agnosie, apraxie, stoornis uitvoerende functies (bijv. plannen).
Wat is de etiologie van dementie?
40% Alzheimer, 30% vasculair, 20% Lewy body dementie.
Hoe is de prognose van de verschillende typen dementie?
Alzheimer neemt geleidelijk af, vasculair soms perioden stabiel, Lewy body fluctuerend maar sneller progressief.