Genoom organisatie en evolutie Flashcards

1
Q

De toegenomen complexiteit bij de metazoa (eiwitsets slechts 2 à 3x zo groot, opvallend gezien complexere celtypes, multicellulair…): hoe?

A

WEL:
- toename EW’en met regulariserende rol op functie’s (vb transcriptie, communicatie tss cellen)
- toenemende complexiteit opbouw EW’en

NIET:
- parallel uitbouwen genen- of functiesets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

intergenische regio’s DNA

A
  1. verspreid herhaalde elementen
    (SINEs en LINEs)
  2. tandemrepeats
    (satelieen, micro- (2-6bp over 50-500bp) en mini (15-50bp over 50bp-20kb))
  3. spacer DNA
    = non-coding DNA tss genen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Conjugatie

A

man (+) heeft F(ertiliteits)plasmide en vormt F-pilus (cytoplasmatische brug) met vrouw (-). Na replicatie F-plasmide kan deze over de F-pilus naar de vrouw gaan en deze wordt nu (+).
- integratie mogelijk via homologe recombinatie (Hfr-cell)
- Excisie erna van F-plasmide dat oncorrect kan gebeuren en stukken DNA ‘meetrekt’ <=> variatie!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Transformatie

A

uit omringend milieu: zie p. 9 2e deel
Gebruikt als kloneringsmethode voor DNA-fragment:
- competent gemaakte E. coli (Ca2+) kunnen plasmide uit omgeving opnemen en mee multipliceren
- antibioticum en andere merkers op recombinant plasmide nodig voor selectie achteraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transductie

A

via viruspartikels:
- lytische groeicyclus: bacteriofaag injecteert DNA (zonder integratie!!!), virale EW’en worden afgeschreven en uiteindelijk openbarsten en viruspartikels vrij
- lysogene groeicyclus: wel integratie DNA bacteriofaag -> replicatie tot bepaalde stimilus -> excisie en lytische groeicyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe ontstaan genenclusters?
Pseudogen?

A

genduplicatie leidt tot kopijen die naast elkaar komen te liggen en eventueel verplaatst kunnen worden via chromosomale translocatie met behoud koppeling (syntenie)
- pseudogen is een niet-fuctionele kopij (mutatie(s)), echter duidelijk verwantschap met functionele gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

paraloge en orthologe genen

A
  • homologe genen die afstammen van 1 gen van 1 soort
  • homologe genen (vaak gelijkaardige functie) uit gemeenschappelijke voorouder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Condensatie genoom

A

via histonen

  1. = core-histon:(=octameer: 2x(H2A, H2B, H3 en H4)
    - N-terminaal lysine (-) -> acetylatie (+) (histon acetylasen)
    => (+) interageert met (-)DNA
    - bepalen graad condensatie & stabiliseren en compact DNA
  2. = linker-histon H1: stabiliseren solenoïde

solenoïde=nucleosomen samen in compacte structuur (=’beads-on-a-string’)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hetero- vs euchromatine

wanneer karyotypering?

A
  • hetero = zeer sterke condensatie
    eu = zeer zwakke condenatie
  • tijdens M-fase (metafase) <-> grootste condensering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly