Geneeskunde les 4.2 Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Wat is dementie

A

Dementie is een hersenaandoening met cognitieve stoornissen als gevolg.

Syndroom geen ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vormen van dementie kent men

A
  • Alzheimer
  • Vasculaire dementie
  • Frontotemporale dementie
  • Lewy body dementie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke cognitieve stoornissen kunnen optreden als gevolg van dementie

A
  • Geheugenstoornis
  • Afasie (spraak)
  • Apraxie (handelingen)
  • Agnosie (objectherkenning)
  • Stoornis in uitvoerende functies
  • Stoornissen in aandacht/concentratie en of mentale verwerkingssnelheid
  • Stoornissen in visueel, ruimtelijk of constructieve vaardigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke neuropsychiatrische symptomen kunnen vaak voorkomen bij dementie

A
  • Ontregelingen in stemming en of gedrag
  • Depressie
  • Angst
  • Achterdocht
  • Geagiteerd of agressief gedrag
  • Nachtelijke onrust
  • Wanen
  • Hallucinaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke vorm van dementie is het meest voorkomend

A

Alzheimer, 2/3e van de gevallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel procent van de mensen heeft vasculaire dementie

A

20%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel procent van de mensen heeft frontotemporale dementie

A

5-10%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van alzheimer

A

Het afsterven van hersencellen. dit proces wordt vooraf gegaan door ophopingen van eiwitten in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een mogelijke oorzaak van alzheimer

A

Het afsterven van hersencellen. dit proces wordt vooraf gegaan door ophopingen van eiwitten in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kenmerken van Alzheimer

A

Een geleidelijke toename van functiestoornissen. Beginnend met een geleidelijke vermindering van het kortetermijngeheugen en de oriëntatie. Hierna wordt het langetermijngeheugen aangetast en ontstaan er problemen in het abstract denken en oordeelsvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de diagnostiek bij de ziekte van Alzheimer.

A

Een MRI die kijkt naar de atrofie van het hippocampusgebied. Tevens is er sprake van meer of minder atrofie van de hersenschors (cortex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van frontotemporale dementie

A
  • Relatief jonge leeftijd (40-65)
  • Beginnend met geleidelijke gedrags- en persoonlijkheidsveranderingen zoals, apathie, ontremd gedrag of dwangmatig gedrag.
  • Ziekte wordt vaak niet herkent vanwege de gedragsproblemen die kunnen duiden op overspannenheid, depressie en relatieproblematiek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ontstaat frontotemporale dementie

A

opvallend veel atrofie van de frontotemporale hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de oorzaak van vasculaire dementie

A

De doorbloeding van de hersenen verslechterd, waardoor cellen beschadigd raken of afsterven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem symptomen van vasculaire dementie

A

Is afhankelijk van de plaats van de doorbloeding. Er zijn geen vaste overeenkomende symptomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe wordt vasculaire dementie gediagnosticeerd

A

Door een MRI die gekenmerkt wordt door lokale infarctgebieden en of aantasting van de witte stof. Vooral rond grote hersenventrikels.

16
Q

Benoem kenmerken van Lewy-Body dementie

A

Er is sprake van een ophoping van lewylichaampjes in de hersenen. De ziekte wordt gekenmerkt door denk- en bewegingsstoornissen.

17
Q

Benoem de symptomen van lewy body dementie

A

Begint doorgaands met denk- en bewegingsstoornissen. gepaard met hallicunaties. Later treden de bewegingsstoornissen op. Naast traagheid

18
Q

Hoe wordt lewy-body dementie gediagnosticeerd

A

Met een MRI, het is echter moeilijk te zien

19
Q

Wat is het metabool syndroom

A

Een benaming voor voor een serie van gezondheidsklachten die nauw met elkaar verband houden. Voornamelijk overgewicht, hoge bloeddruk, hoge cholesterol en een verstoorde bloedsuikerspiegel.

20
Q

Benoem een diagnose techniek voor het diagnosticeren van dementie

A

Een heteroanamnese, deze bestaat uit het beoordelen van het cognitief functioneren.

21
Q

Benoem een aantal predisponerende factoren voor het ontstaan van een delier

A
  • Leeftijd boven de 65 jaar,
  • Dementie of cognitieve stoornis,
  • Delier tijdens eerder doorgemaakte ziekte en of ziekenhuisopname
  • Visusstoornis
  • (heup)fractuur bij opname
  • urineretentie
22
Q

Wat zijn uitlokkende factoren voor het ontstaan van een delier

A

Infectie,
Acuut trauma,
Slaaptekort,
Dehydratatie
Kamerwisselingen tijdens ziekenhuisverblijf
toepassen van vrijheidsbeperkende middelen tijdens opname
Gebruik van geneesmiddelen met psychoactieve werking
kathetergebruik

23
Q

Wat bepaald het risico op een delier voor een patiënt

A

De combinatie van predisponerende en precipiterende factoern bij een individuele patiënt

24
Q

Hoe wordt een delier gediagnosticeerd

A

Dmv de confusion assessment method. Het is een semigestructireerd interview gebaseerd op dsm criteria.

25
Q

Welke drie vragen worden in Nederland gesteld om het risico op een delier in te schatten

A
  1. Hebt u geheugenproblemen
  2. Hebt u de afgelopen 24 uur hulp nodig gehad bij de zelfzorg
  3. Zijn er bij een eerdere opname of ziekte perioden geweest dat u in de war was.
26
Q

Wanneer is er een risico op een delier.

A

Als het antwoord op een van de bovenstaande vragen ja is.

27
Q

Benoem interventies die genomen kunnen worden bij een delier

A
  1. Het opsporen en indien mogelijk behandelen van de oorzaak van de delier
  2. Het optimaliseren van de communicatie met de patiënt en de oriëntatie
  3. Het zorgen voor een passende, veilige omgeving en een goeie nachtrust.