Geneeskunde les 4.1 Flashcards

1
Q

Welke definitie wordt in Nederland gebruikt voor het begrip palliatieve zorg

A

‘Palliatieve zorg is een benadering die de kwaliteit van leven verbetert van patiënten en naasten die te maken krijgen met een levensbedreigende aandoening, door het voorkomen en verlichten van lijden door middel van vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van pijn en andere symptomen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aard.’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Op welke vier domeinen richt palliatieve zorg zich

A

1: Lichamelijk
2: Psychologisch
3: Sociaal
4: Spiritueel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak in de leeftijdscategorie 65-84

A

Kanker, gevolgd door hartfalen en COPD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak binnen de leeftijdscategorie 85+

A

Ouderdom en Dementie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is palliatief redeneren

A

Een methode van besluitvorming waarbij in de palliatieve fase complexe problemen methodisch in kaart worden gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Uit welke fasen bestaat palliatief redeneren

A

1: Breng de problematiek in kaart, verzamel informatie van de patiënt en gebruik zo nodig meetinstrumenten.

2: Vat problematiek en beleid samen: stel een werkhypothese op, maak beleidsoverwegingen, omschrijf het doel en stel het behandelplan op; denk toekomstgericht.

3: Maak afspraken over evaluatie, zet zo nodig meetinstrumenten in: klachten en de mate van welbevinden zijn belangrijke indicatoren.

4: Stel het beleid zo nodig bij en blijf evalueren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is advanced care planning (ACP) een belangrijk onderdeel in de palliatieve fase

A

Patiënten en hun naasten voelen zich door ACP goed geïnformeerd en kunnen tijdig belangrijke zaken regelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is advanced care planning (ACP)

A

Bij ACP worden er afspraken gemaakt over de in te zetten medische interventies, vb het stoppen van een medische behandeling of beslissingen rondom levenseinde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat valt onder de brede definitie van kwetsbaarheid

A

Lichamelijke maar ook psychische en sociale kwetsbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor wordt psychische kwetsbaarheid vaak veroorzaakt

A

psychische aandoeningen, zoals depressie, dementie en persoonlijkheidsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waardoor wordt sociale kwetsbaarheid veroorzaakt.

A

sociaaleconomische status, (opleiding en inkomen) de woonsituatie en de toegang tot zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Benoem een aantal voorbeelden van instrumenten om kwetsbare ouderen op te sporen

A
  • Groningen Frailty Indicator,
  • Tilburg Frailty indicator,
  • Easycare-TOS
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Benoem de 5 stappen van het screening naar interventie

A

Stap 1: Screenen - selecteren oudere met verhoogd risico op functieverlies of sterfte met screeningsinstrument

Stap 2: Screenend geriatrisch assessment - multidomein benadering

Stap 3: Prioriteren en persoonlijke doelen stellen.

Stap 4: Diagnostisch geriatrisch assessment.

Stap 5: Opstellen van een zorg behandelplan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke verandering treed er op in het hart tijdens het ouderworden

A
  • De werkkracht veranderd door onder meer sclerose van het endocard (binnenbekleding van het hart),
  • fibrose van de hartkleppen
  • verminderd aantal spiervezels neemt het endocard af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke verandering treed er op in slagvolume naarmate men ouder wordt

A

Het slagvolume wordt kleiner door wanden wanden van zowel de aorta als het hart zelf stugger wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welk effect heeft het stugger worden van het weefsel op de prikkelgeleiding

A

Een nadelig effect, veel mensen krijgen last van geleidingsstoornissen zoals atriumfibrilleren. (de efficiëntie van de pompfunctie verloopt minder.

17
Q

Welke risico’s wroden groter naarmate de stagnatie van bloedtoevoer verergert

A

Trombusvorming. die kan lijden tot een beroerte, trombose of een embolie

18
Q

Wat veranderd er in de vaatwanden naarmate men ouder wordt

A

Er is een vermindering in glad spierweefsel, dit zorgt samen met artereosclerose voor een verlies aan veerkracht.

19
Q

Wat zijn enkele veranderingen in de hersenen als men ouder wordt

A
  • De snelheid waarmee taken kunnen worden vobracht neemt af.
  • De snelheid van reflexen neemt af
20
Q

Waardoor worden de veranderingen tijdens het ouder worden in het zenuwstelsel veroorzaakt

A

Doordat er een verminderde beschikbaarheid is van het aantal neurotransmitters is en hierdoor de transmissiesnelheid afneemt.

21
Q

Wat gebeurt er met de longen als men ouder wordt

A

De longen zijn minder goed in staat O2 op te nemen door de afname van elastische vezels en vermindering van het totale oppervlakte. Het aantal trilharen en de natuurlijke slijmvorming neemt af.

22
Q

Wat gebeurt er met de uitwisseling van O2 en CO2 als men ouder wordt.

A

Het zal minder efficiënt verlopen door de vermindering van capillairen rondom de alveoli.

23
Q

Wat gebeurt er met de spiermassa en kracht

A

Deze neemt af vanaf het 30e levensjaar.

24
Q

Waardoor neemt de spiermassa en kracht af

A

vanwege de afname van groeihormonen in het lichaam

25
Q

Hoe noemt men de atrofie van de spieren

A

Sarcopenie

26
Q

Wat gebeurt er met de botten als men ouder wordt

A

De botdichtheid neemt af.

27
Q

Wat is het gevolg van botten met een verminderde botdichtheid

A

Botten worden brozer en breken eerder.

28
Q

Hoe heet het als gewrichten minder soepel bewegen

A

osteoarthrose

29
Q

Wat gebeurt er met de huid als men ouder wordt

A

De epidermis (opperhuid) atrofieert. Het aantal cellagen neemt af. De huid wordt dus dunner

Een oudere huid is droger, minder elastisch, dunner en daardoor kwetsbaar.

30
Q

Wat gebeurt er met de zintuigen als men ouder wordt

A

De kwaliteit van zien, horen, proeven, ruiken en tasten zal vanaf middelbare leeftijd verminderen.

31
Q

Wat gebeurt er met de oesofagus en de maag als men ouder wordt

A

De voedselpassage gaat iets langzamer. Dit geeft echter weinig tot geen ongemakken

32
Q

Wat gebeurt er in de darmen als men ouder wordt

A

De darmen laten een verminderde absorptie zien. dit komt door een afgenomen bloedtoevoer en verandering van de absorberende bekleding van de darm.

33
Q

Wat gebeurt er met de lever als men ouder wordt

A

De bloedtoevoer zal veranderen. Dit heeft te maken met atrofie van de lever. Hierdoor zullen bepaalde afvalstoffen er langer overdoen om uitgescheiden te raken.

34
Q

Wat gebeurt er met de nieren naarmate men ouder wordt

A

De nieren krijgen een verminderde bloedtoevoer. Hierdoor neemt de filtercapaciteit af

35
Q

Wat gebeurt er met de blaas naarmate men ouder wordt

A

De blaasinhoud wordt kleiner doordat de elasticiteit van de blaasspieren afneemt.

36
Q
A