Geneeskunde 1A HC week 6 Flashcards

1
Q

Wat hebben patiënten voor een idee over hun arts en wat klopt hier niet aan?

A

Dat die alle benodigde kennis heeft om het beroep uit te voeren –> hij weet niet alles, alleen hoe ingewikkeld alles is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vanuit welke invalshoeken wordt de medische beslissing beïnvloed voor een arts?

A

Feiten, patiënt factoren, wetgeving, ect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de taak van een arts?

A

Vanuit bevindingen een diagnose stellen, waaruit een prognose van de patiënt kan worden voorspeld, beïnvloed en/of verbeterd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een diagnose?

A

Iets wat de arts denkt dat de patiënt heeft, niet perse wat hij daadwerkelijk heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer is iemand ziek?

A

Geen harde objectieve waarheid, vaak als je een tekort of overschot van iets hebt
het is indirect waarneembaar als ziekteverschijnselen of symptomen
normaalverdeling bij te gebruiken –> mensen die te ver afwijken van de gemiddelde waarden zijn ziek (2,5%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is gezond volgens de WHO?

A

Health is a state of complete physical, psychological and social wellbeing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom zijn ziekten objectief?

A
  • Ze bestaan alleen in het hoofd van artsen
  • Definitie is dynamisch –> grenzen verschuiven
  • Ziekte moet passen in het beeld van wat wij weten
  • Verschilt per arts
  • Zonder diagnose geen prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat hebben Hippocrates en Sydenham gedefineerd voor de geneeskunde?

A

Hippocrates: ziekte wordt veroorzaakt door disbalans van bloed, lymfe, geel en zwart gal –> reason based upon observation
Sydemham: groeperen, determineren en classificeren van symptomen en ziektes –> moeilijk om een grens te trekken vanwege vele overeenkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 niveaus van medische gegevens?

A
  • pathofysiologisch proces: processen die plaatsvinden in het lichaam maar je niet kunt zien, maar wel onderzoeken
  • indirecte waarnemingen: de zichtbare symptomen die door het eerste niveau veroorzaakt worden (hoesten, koorts, ect.)
  • ziektebeelden: overkoepelende term van bijpassende symptomen (symptomen kunnen overeenkomen tussen ziektebeelden)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom wordt een diagnose ook wel een waarschijnlijkheids/differentiaal-diagnose genoemd?

A

Omdat er altijd een onzekerheidsfactor is door onzekere gegevens, ze zijn dus nooit zeker
Dit is pas bij pathologisch onderzoek (maar dan is iemand al dood)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doe je bij het stellen van een diagnose?

A

Weten dat de beslissing om te handelen alsof de patiënt de ziekte heeft, niet zal veranderen door meer informatie
Met deze denkwijze kun je ook diagnoses uitsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het stappenplan van klacht tot behandeling?

A
  1. afnemen anamnese en lichamelijk onderzoek (informatie verzamelen)
  2. vaststellen probleem en opstellen differentiaaldiagnose (wat is waarschijnlijk)
  3. aanvullend onderzoek (waarschijnlijkheid van DD vergroten/verkleinen)
  4. instellen behandelplan (welke therapie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is belangrijk om te doen als arts met gekregen gegevens?

A

Gegevens (onzekere) moet je goed interpreteren, wat leidt tot informatie
Als informatie wordt samengevoegd van veel patiënten (aggregatie) waardoor kennis ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het verschil tussen kwantitatieve en kwalitatieve gegevens?

A
  • Kwantitatief: maat/getal, het is discreet en continu en het is daadwerkelijk te meten, objectief en minder onzeker
  • Kwalitatief: subjectief, onzeker, in bepaalde vorm aanwezig (bijv. hoesten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen een systematische of toevallige meetfout?

A
  • Systematische: voortdurend hetzelfde, pakt voor iedereen gelijk uit, hoe kleiner hoe accurater, geen grote gevolgen
  • Toevallige: veranderlijk, ene patiënt wel andere niet, hoe kleiner hoe preciezer, invloed op betrouwbaarheid (herhalingsnauwkeurigheid vaak toegepast)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor kennis heeft een arts?

A
  • ongeveer 2 miljoen stukjes kennis
  • georganiseerde kennis
  • ervaren arts heeft scripts/prototypes
  • onervaren arts heeft hypothetico-deductieve aanpak –> nieuwe gegevens met nieuwe info
  • belangrijk om up-to-date te blijven
  • bij 2 vd 3 patiënten dingen die hij niet weet –> 80% antwoord gevonden
17
Q

Wat is een differentiaaldiagnose en vanuit welke denkwijzen kun je hem opstellen?

A

Lijst van alle mogelijke diagnoses, vaak een combinatie van denkwijzen:
- possibilistisch: al het mogelijke overwegen
- probabilistisch: alles wat waarschijnlijk is (>5% op de ziekte)
- prognostisch: alles met de slechtste prognoses
- pragmatisch: praktisch: behandelbare ziektes, of extra dingen uitsluiten bij 1 onderzoek (zeldzame dingen)

18
Q

Wat is de werkdiagnose/hypothese en de alternatieven?

A

Meest waarschijnlijke ziektebeeld, met 4-6 alternatieven met een mindere waarschijnlijkheid (probeert deze uit te sluiten)
daarnaast een lijstje met onwaarschijnlijke alternatieven
en als laatst een lijst met uitgesloten ziektes

19
Q

Wat kun je met de regel van Bayes?

A

De kans op een bepaalde ziekte bepalen gegeven het feit dat er een bepaald symptoom is die mensen ervaren, laat het feit dat mensen met de ziekte zonder de bijbehorende symptomen bestaan buiten beschouwing

20
Q

Wat zijn de stappen van het bepalen van de regel van Bayes?

A
  1. bepalen prevalentie/voorafkans: aantal personen dat deze ziekte heeft (incidentie: nauwkeurigere vorm (tijdsgebonden))
  2. hoe vaak komt het symptoom bij de ziekte voor (soms geen symptomen)
  3. hoeveel mensen met het symptoom maar niet de ziekte (andere oorzaak symptoom)

ook belangrijk:
- hoeveel mensen hebben de ziekte en het symptoom

21
Q

Wat is de formule van de regel van Bayes* en wat betekent de formule?
* geen directe hoofdrol, factoren wel belangrijk binnen de geneeskunde

A

P(Z|S) = ( P(Z) * P(S|Z) ) / ( (P(Z) * P(S|Z)) + ((1-P(Z)) * P(S|nZ)) )
P(Z|S) = kans op ziekte met een symptoom
boven de breuk: kans van mensen met de ziekte en het symptoom
onder de breuk: kans van mensen met het symptoom (wel en niet ziek)
P(S|Z) = kans symptoom mensen met ziekte (sensiviteit)
P(S|nZ) = kans symptoom mensen zonder de ziekte

22
Q

Wat maakt de regel van Bayes in de praktijk lastig?

A
  • prevalenties vaak onbekend
  • prevalentie is anders voor verschillende artsen (huisarts vs. specialist)
  • frequentie symptoom bij ziekte en frequentie bij niet-ziekte in populatie vaak onbekend
    –> voor elke zieke patiënt ziet de huisarts er 3 niet (1/4 gaat maar bij dezelfde klachten naar de huisarts)
  • grote onzekerheden dus
23
Q

Wat is aanvullend onderzoek?

A

Extra onderzoek dat buiten het lichamelijk onderzoek onder de anamnese valt (bijv. CT-scan)
Het is GEEN bewijs voor een ziekte, slechts een extra component
- ‘normale’ uitslagen bij zieken
- ‘afwijkende’ uitslagen bij niet-zieken

24
Q

Waarom heb je bij elke test te maken met foutieve uitslagen en welke 2 soorten zijn er?

A

Door de onzekerheid
- fout-positieve uitslagen: niet-zieken die toch een te hoge waarde testen
- fout-negatieve uitslagen: uitslagen waarbij zieken normale waarden hebben

testen met een definiërend kenmerk heeft dit niet –> je hebt bijv. altijd bloedarmoede bij een laag gehalte aan Hb (zo heet dit eenmaal)

25
Q

Hoe is de nauwkeurigheid van testen uit te drukken?

A

In 2 begrippen:
- Sensitiviteit: kans op een positieve uitslag bij mensen met de ziekte
- Specificiteit: kans op negatieve uitslag bij mensen die de ziekte niet hebben

Hoe dichter de waardes bij 100%, hoe beter de test, nooit zijn beide waardes optimaal

26
Q

Hoe kan de regel van Bayes worden toegepast in een tabel?

A

Test positief ) Test negatief )Totaal
Ziekte ) A ) B ) A + B
Niet ziek ) C ) D ) C + D
Totaal ) A + C ) B + D ) A+B+C+D

Prevalentie P(Z) = A+B / A+B+C+D
Sensitiviteit P(S|Z) = A / A+B
Specificiteit = D / C+D
Kans op symptoom bij ziekte P(Z|S) = A / A+C

27
Q

Waar moet je op letten bij het interpreteren van aanvullend onderzoek?

A
  • Bij een ziekte test je positief, maar positieve test is niet altijd een ziekte
  • Test alleen verricht bij mensen met verdenking op ziekte –> kans aanwezigheid groter dan bij ‘normale’ prevalentie
  • Alleen testen bij verdenking op ziekte –> anders grote kans op fout-positieve uitslagen –> betekenis dus afhankelijk van vooraf-kans
28
Q

Waarvoor is het belangrijke ezelsbruggetje SPin en SNout?

A

SPin: test met hoge SPecificiteit en Positieve uitslag: rule ziekte in
SNout: test met hoge SeNsitiviteit en Negatieve uitslag: rule ziekte out

29
Q

Hoe test je of een therapie werkt?

A

Met randomized controlled trail:
1 groep geef je het medicijn, 1 een placebo, als het blijkt te werken mag het de markt op (kans werking op toeval moet <5%)
Het gaat erom dat het werkt, niet hoe het werkt (soms snappen we het zelf ook niet, dan is het geen legitieme therapie (bijv. bidden))

30
Q

Op basis van wat worden middelen die worden voorgeschreven geselecteerd?

A
  • meeste effect
  • (negatieve) bijwerkingen
  • belasting van de patiënt
  • kosten van de patiënt
  • wensen van de patiënt
31
Q

Wanneer vormt extrapoleerbaarheid een probleem bij wetenschappelijke studies?

A
  • het is op groepen getest –> betekent niet dat het voor iedereen zo werkt (man vs. vrouw)
  • mortaliteit of langetermijneffecten kunnen anders uitvallen
  • geld speelt een rol
  • het individu voor je kan afwijken van je populatie en anders reageren (bijv. 5 jaars overleving is 98% –> patiënt kan net bij die 2% zitten)
  • testuitslag kan anders zijn dan de werkelijke waarde (meetfout)
32
Q

Wat wordt er in het eerste rapport over menselijke fouten in de geneeskunde ‘To Err Is Human’ gezegd?

A

In 3% van de ziekenhuisopnames treden adverse events op: bijwerkingen van medisch handelen, niet te maken met onderliggende conditie patiënt (niet altijd menselijke fout)

33
Q

Wanneer iets iets echt een fout van een arts?

A
  • als een actie niet wordt afgerond zoals de bedoeling was (bijv. verkeerde dosis gegeven)
  • het verkeerde plan gebruikt voor het doel (verkeerde kennis/informatie)
  • als het verkeerde doel gesteld is
  • een preventable adverse event
    vergelijk dit met wat andere artsen zouden doen, zou 80% hetzelfde doen –> zit de arts alsnog niet fout
34
Q

Wat is een preventable adverse event (PAE)?

A

Als een bijwerking te voorkomen was en dus een fout is (bijv. iets waarvoor patiënt allergisch is)
- 3% van de opnames had een AE
- 50% van de AE’s waren PAE’s
- 10% van de PAE’s leiden tot dood (15:10.000)

35
Q

Wat is intraobserver variabiliteit?

A

Als de dokter de ene dag een andere diagnose stelt dan op een andere dag, ook onderlinge verschillen tussen dokters vallen hieronder, dit moet voorkomen worden met evidence based medicine

36
Q

Wat is evidence based medicine?

A

Van zoveel mogelijk behandelmethodes moet de werking bewezen worden, waardoor de intraobserver variabiliteit omlaag gaat