gemaakte fouten tentamens Flashcards

1
Q

HU waarde infectiestenen

A

onder 1000 HU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op BOZ geen steen maar op blanci CT wel

A
  • urinezuursteen (radiolucent: niet te zien op BOZ wel op CT, HU onder 400)
  • pH meten om diagnose te bevestigen: bij urinezuursteen pH5-6
  • ter behandeling en recidief voorkomen: urine alkaliniseren tot urine pH rond 7
  • andere klacht die pt kan hebben: jicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hormonen hypofyse achterkwab

A

vasopressine, oxytocine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hormonen hypofyse voorkwab

A

ACTH, LH, FSH, prolactine, GH, TSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

mogelijke oorzaken primaire bijnierschorsinsufficiëntie

A
  • autoantistoffen gericht tegen bijnierschorscellen
  • tuberculose
  • dubbelzijdige bijniermetastasering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

verschillen tussen T3 en T4

A
  • moleculaire structuur: T3 heeft 3 jodiumatomen, T4 heeft 4 jodiumatomen
  • biologische activiteit: T3 is het biologische actieve hormoon, T4 is het pro-hormoon
  • voornaamste bron: T4 komt uit schildklier, T3 wordt voornamelijk gevormd door omzetting in perifeer weefsel (vooral in lever)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

schildklierfysiologie zwangerschap

A
  • schildklier wordt gestimuleerd o.i.v. hCG; meer productie schildklierhormoon; hierdoor reductie TSH
  • stijging TBG, dus meer gebonden T4 (totaal T4)
  • meer verbruik door placenta, foetale behoefte, binding aan T4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoewel T3 het biologisch actieve schildklierhormoon is, correleert het vrij T4 (FT4) beter met TSH secretie dan (vrij) T3. Geef kort aan waarom dit is

A

T4 wordt preferentieel opgenoen in de hypofyse en daar lokaal omgezet in T3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

effect activerende mutatie GNAS gen

A

verhoogde cAMP productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aangedane gebieden hersenen Alzheimer

A
  • hippocampus
  • frontaalkwabben
  • occipitaalkwabben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

genetische mutaties hypofyse adenomen

A

G-eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mozaïek lijnen

A

M Paget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voorloper laesie

A

C-cel hyperplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

primair hyperaldosteronisme
* effect bijnier
* insluitels in voor productie aldosteron verantwoordelijke cellen
* waarom geen atrofie bij aldosteron producerend bijnieradenoom

A
  • hyperplasie beiderzijds
  • spironolacton bodies
  • geen suppressie van ACTH
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mutatie folliculair schildkliercarcinoom

A

PAX8/PPARG fusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

zachte niersteen

A

struviet

17
Q

leefstijladviezen calciumoxalaat stenen

A
  • Drink minimaal 1.5 liter vocht per dag. Een hoger urine volume betekent lagere concentraties van steenvormende substanties en hogere kans op wegspoelen van kristallen.
  • Vermijdt voedingsmiddelen die een hoog oxalaat gehalte hebben (spinazie, rabarber, sterke thee, pure chocola etc.). Hierdoor neemt het
    oxalaat gehalte in de urine af.
  • Vermijdt een overmatige inname van dierlijke eiwitten. Dierlijke eiwitten vormen een zuurbelasting en zorgen voor een hoger urine calcium gehalte en lage urine citraat gehalte.
  • Vermijdt overmatige inname van zout. Hoge zoutinname is verbonden aan een hoog urine calcium gehalte.
  • Zorg voor voldoende inname van fruit en groente. Fruit en groente (maar dan wel die zonder oxalaat) vormen een alkali belasting, verlagen
    het urine calcium gehalte en verhogen het urine citraat gehalte.
  • Zorg voor een normale calcium inname. Een te lage inname resulteert in overmatige oxalaat resorptie in de darmen en daarmee een hoger oxalaat gehalte van de urine en geeft risico op botmineraal verlies. Een hoge calcium inname geeft risico op een hoog urine calcium gehalte.
18
Q

aandoeningen waarbij hypercalciëmie kan voorkomen

A
  • Hyperparathyreoidie (primair, tertiair)
  • Sarcoïdose
  • Familiaire Hypocalciurische
  • Hypercalcemie
  • Botmetastasen
  • Hyperthyreoïdie
  • Gebruik van thiazide diuretica
  • Bedlegerigheid
19
Q

processen botvorming

A
  • intramembraneuze botvorming: directe botvorming door osteoblasten, vorming schedel en sleutelbeen
  • endochondrale botvorming: vervanging van kraakbeen door bot, vorming bijna alle botten
20
Q

factoren toename zorgkosten NL

A
  • vergrijzing
  • technologische vooruitgang
  • inflatie
  • leefstijl
  • milieu/klimaat
21
Q

relevantie mechanistem bloeddrukregulatie autonoom zenuwstelsel

A
  • chronotropie
  • inotropie
  • arteriële vasomotiliteit
22
Q

bijnierschors (buiten naar binnen)

A
  • zona glomerulosa: aldosteron
  • zona fasciculata: cortisol (glucocorticoïden)
  • zona reticularis: geslachtshormonen (oestrogenen en androgenen)
23
Q

aantonen primaire bijnierschorsinsufficiëntie

A

ACTH stimulatietest

24
Q

‘steuncel’ in bijniermerg

A

sustentaculaire cel

25
Q

typische tumor kinderleeftijd afkomstig van bijniermerg

A

neuroblastoom (herkennen aan chromogranine eiwit)

26
Q

waarom hypertensie bij te veel cortisol?

A

Het enzym 11β-HDSII zet in de nier biologisch actief cortisol om in het biologisch inactief cortison. Bij een teveel aan cortisol kan dit systeem
verzadigd raken waardoor niet al het cortisol meer wordt omgezet in cortison. Het niet omgezette cortisol bindt dan in de nier aan de
mineralocorticoid receptor. Door activatie van de mineralocorticoid receptor wordt Na+ vastgehouden hetgeen leidt tot een verhoging van het circulerend volume en verhoging van de bloedruk

27
Q

amyloïde depostie schildkliertumor

A

medullair carcinoom

28
Q

welke neurotransmitter verlaagd in hersenen bj Alzheimer

A

acetylchlonie

29
Q

aandoeningen die hypocalciëmie kunnen veroorzaken

A
  • vit D deficiëntie
  • magnesium deficiëntie
  • malabsorptie
  • hypoparathyreoïdie
  • acute of chronische nierinsufficiëntie
30
Q

comprehensive geriatric assessment

A
  • somatiek
  • psyche
  • functioneren
  • sociaal
  • (toekomst)
31
Q

kiembaanmutaties bij feochromocytoom

A

RET, NF1, VHL, SDHB, SDHC, SDHD