1C3 HC week 13 Flashcards

1
Q

fysieke tekenen veroudering

A
  • rimpels
  • verlies zicht, gehoor, smaak, reuk
  • haar wordt dunner en grijs
  • gewichtstoename, vnl. rond taille en heupen
  • verlies botdensiteit (vnl. vrouwen)
  • langzamere reflexen en veranderde manier lopen: ontwikkeling motordysfuncties
  • verlies mentale weerbaarheid en verslechtering geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

invloed veroudering op bloeddruk

A

typische hypertensie veroudering: toename systolische druk, afname diastolysche druk
* hoeveelheid elastine neemt af bij veroudering, hierdoor worden bloedvaten stijver en neemt de distentie af
* normaalgesproken: tijdens systole eerste bloedgolf, tijdens diatole als reactie terugkaatsende bloedgolf
* door stijvere bloedvaten en verminderde distensie stijgt de bloedflow, hierdoor is de terugkaatsende golf al in de systolische fase, waardoor de sytolische bloeddruk toeneemt en de diastolische bloeddruk afneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

renale bloedflow bij veroudering

A

renale bloedflow tot 50 jaar constant (ong 600 mL/min), daarna neemt het per 10 jaar af
* daling arteriole weerstand, stijging glomerulaire hydrostatische druk waardoor progressieve glomerulaire sclerose ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

spier/vetmassa en veroudering

A

vetmassa neemt toe, spiermassa neemt af
* cystatine C betere indicator van GFR dan creatinine, omdat het in alle kernhoudende cellen voorkomt en door de nieren wordt gefiltreerd (creatinine alleen afkomstig uit spieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

spiermassa en veroudering

A

piekspiermassa rond 30 jaar, blijft in evenwicht tot 50 jaar en neemt daarna geleidelijk af (ong 1% per jaar)
vetinfiltratie in spier -> spierfunctie neemt af

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

sarcopenie

A

afname in zowel kwantiteit als kwaliteit van de spieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

farmaca top 3 bij bejaarden

A
  1. cardiovasculaire middelen
  2. psychofarmaca
  3. analgetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

absorptie en veroudering

A

geen grote verandering
* slikproblemen door <slokdarmmotiliteit
* afhankelijk van molecuulgrootte, vetoplosbaarheid, pKa, pH, motiliteit maag-darmkanaal, grootte darmoppervlak
* first-pass effect/biologische beschikbaarheid blijft hetzelfde (kleiner darmoppervlak maar tragere doorgang maag-darmkanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

distributie en veroudering

A
  • lichaamssamenstelling veranderd: meer vet, minder lichaamswater (lipofiele stof zal groter verdelingsvolume hebben)
  • plasma albumine licht gedaald, waardoor minder bindingsplaatsen zijn en frije fractie van het geneesmiddel in het bloed groter wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

metabolisme en veroudering

A
  • levervolume en -doorbloeding nemen af: hepatische klaring vermindert (vooral door afname fase 1 metabolisme door CYP450 enzymen zoals CYP2D6, CYP1A2 en CYP3A4)
  • genetische factoren, enzyminductoren en -remmers kunnen metabolisme beïnvloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eliminatie en veroudering

A
  • nierfunctie en -doorbloeding nemen afL renale klaring vermindert
  • plasma renine daalt met ouder worden -> aldosteronsecretie daalt -> risico hyperkaliëmie verhoogd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

steady state concentratie (Css)

A

Css = (D x t1/2 ) / (Vd x ln2 x τ)
* afhankelijk van dosis (D), halfwaardetijd (t1/2), verdelingsvolume (Vd) en doseringsinterval (τ)
* moet vooral gecontroleerd worden bij geneesmiddelen met geringe therapeutische breedte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

geringe therapeutische breedte

A

effect en (ernstige) bijwerkingen liggen dicht bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

gevolgen hogere Css

A

krachtiger effect (incl. bijwerkingen), grotere kans op interacties met andere farmaca

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

farmacodynamiek en veroudering

A

dichtheid en gevoeligheid van receptor kan veranderd zijn, alsmede signaaltransductiesysteem
* kan ook door ziekte zelf
* lichaam kan ook minder in staat zijn te compenseren door bv. gedaalde baroreceptorfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

definitie geriatrische patiënten

A

oudere patiënten die door een veelvoud van stoornissen in lichamelijk en/of geestelijk functioneren, al dan niet i.c.m. een ontregelde sociale situatie, een complex ziektebeeld vertonen. Kwetsbaarheid is aan deze omschrijving toegevoegd, in praktische zin gaat het daarbij vooral om (de dreiging van) een afnemende zelfredzaamheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kenmerken geriatrische patiënt

A
  • hoge prevalentie leeftijdsspecifieke aandoeningen
  • snelle achteruitgang
  • verminderde reconvalescentie/mogelijkheid tot herstel
  • atypische ziektepresentatie
  • somato-psycho-sociale verwevenheid
  • multipathologie/complexe pathologie
  • toename complicaties
  • verminderde homeostase
  • veranderde farmacokinetiek/dynamiek
  • sensitiviteit en specificiteit van onderzoek wordt minder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ziektepresentatie bij geriatrische patiënten

A
  • atypisch, aspecifiek
  • symptoomarmoede
  • omgekeerde symptomen
  • probleem komt zelden alleen
  • polyfarmacie
  • geheugenproblematiek en verwardheid
  • mobiliteitsstoornissen en vallen
  • ondervoeding en gewichtsverlies
  • continentieproblemen
  • stemmingsstoornissen
  • onverklaarde achteruitgang in dagelijks functioneren (alarmsymptoom)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

depressie en eenzaamheid bij ouderen

A
  • veelvoorkomend gezondheidsprobleem bij ouderen
  • 2-3% van ouderen heeft ernstige depressie
  • 15-20% van ouderen heeft lichte depressie
  • 1/3 van suïcides is >60 jaar
  • naar schatting 200.000 ouderen eenzaam in NL
  • oorzaken van eenzaamheid: o.a. verlies partner/vrienden, verminderde mobiliteit, kleine sociale netwerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

frailty

A

staat van leeftijdsgerelateerde fysiologische kwetsbaarheid resulterend in verminderde homeostatische reserve en minder mogelijkheden om weerstanden te bieden aan stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

criteria van Fried - kwetsbaarheid

A
  • gewichtsverlies
  • uitputting
  • verminderde lichamelijke activiteit
  • verminderde loopsnelheid
  • verminderde handknijpkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

VSM-bundel kwetsbare ouderen

A
  • ondervoeding
  • mobiliteit
  • delier
  • ADL-functie
    screening bij elke 70+er, indien 1 positief: kwetsbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

geriatrisch model

A
  • integrale holistische benadering
  • patiënt als geheel is primaire onderwerp van beschouwing
  • geriatrisch onderzoek
  • multidisciplinair geriatrisch team
  • aandacht voor belastbaarheid kwetsbare oudere
  • behoud of herstel van zelfredzaamheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

comprehensive geriatric assessment (CGA)

A

4 assen: somatisch, psychisch, functioneel en sociaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

doel CGA

A

identificeren acute aandoening, analyse naar optimaliseren zelfredzaamheid, streven naar maximale kwaliteit van leven, integreren wens patiënt, indien mogelijk behandelen en voorkomen morbiditeit en mortaliteit en uitspraken doen over beste behandelplan en setting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

waar wordt binnen een uur naar gekeken tijdens CGA?

A
  • voorgeschiedenis
  • medicatie
  • anamnese: tractus anamnese, heteroanamnese, functionele anamnese, sociale anamnese/biografie
  • ADL (/IADL)
  • algemeen LO
  • oriënterend neurologisch
  • oriënterend psychisch
  • functioneel onderzoek
  • lab
  • ECG
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

reanimatiebeleid bespreken in ziekenhuis

A
  • bij iedere opgenomen patiënt beleid afspreken
  • medische zinvolheid
  • rea niet zinvol geacht: beslissing mededelen aan patënt/familie
  • rea wel zinvol geacht: keuze aan patiënt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

euthanasie

A

het handelen van een arts dat tot doel heeft het leven van een patiënt op diens uitdrukkelijk en aanhoudend verzoek te beëindigen. Wet geeft ruimte voor euthanasie bij dementie. Kan botsen met visie familie. Is niet hetzelfde als palliatieve sedatie of stoppen van behandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

voorwaarden euthanasie

A

de arts moet
* ervan overtuigd zijn dat er sprake is van vrijwillig en weloverwogen verzoek van patiënt
* ervan overtuigd zijn dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van patiënt
* patiënt informeren over de situatie waarin deze zich bevindt en diens vooruitzichten
* met patiënt tot overtuiging komen dat er voor de situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is
* ten minste één andere onafhankelijke arts raadplegen, die patiënt ziet en schriftelijk zijn oordeel geeft over de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen
* de levensbeëindiging/hulp bij zelfdoding op medisch zorgvuldige wijze uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

delier

A

situatie van acute verwardheid, gekarakteriseerd door aandachtsstoornissen en een fluctuerend beloop. Meestal op basis van onderliggend somatisch probleem of intoxicatie.
Anticholinergica, benzodiazepines en dopamine agonisten geven verhoogd risico op delier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

diagnostische criteria delier

A
  • aandachtsstoornis
  • ontwikkeling op korte termijn met fluctuerend beloop
  • cognitieve stoornis
  • stoornissen kunnen niet verklaard worden door een al bestaande/vastgestelde/ontwikkelende neurocognitieve stoornis
  • directe fysiologische consequentie van medische conditie, intoxicatie of ontwenning
32
Q

anticholinerg delier

A

delier uitgelokt door overdosis tricyclische antidepressiva
* red as a beat
* dry as a bone
* hot as a bare
* blind as a bat
* mad as a hatter
* full as a flask

33
Q

richtlijnen behandeling delier

A
  • non-farmacologisch: wegnemen of veranderen bijdragende factoren
  • farmacologisch: verminderen symptomen (bv. antipsychotica)
34
Q

dementie

A

syndroom gekenmerkt door geheugenverlies en cognitieve achteruitgang waardoor functionele achteruitgang en gedragsveranderingen ontstaan

35
Q

symptomen dementie

A
  • geheugenverlies
  • afasie
  • agnosie
  • apraxie
  • stoornis in uitvoerende functies
    Symptomen minimaal 6 maanden aanwezig, leiden tot significante beperkingen in sociaal en beroepsmatig functioneren. Er is verval van functioneren, problemen moeten chronisch zijn.
36
Q

indeling kenmerken (klinisch van belang) dementie

A
  • corticaal: korte termijn geheugenverlies, normale denksnelheid, agnosie, apraxie. DD: Alzheimer, frontotemporale dementie, lewy body dementia, Creutzfeldt-Jakob.
  • subcorticaal: geheugenverlies, langzame denksnelheid, apathie, depressie. DD: vasculair, hydrocephalie, toxisch, metabool, AIDS
37
Q

diagnostiek dementie

A
  • anamnese en heteroanamnese
  • klinische presentatie patiënt
  • psychiatrisch onderzoek
  • lichamelijk onderzoek
  • aanvullend onderzoek: bloedlab, beeldvormend, hersenvocht, genetisch
38
Q

gevolgen vallen bij ouderen

A
  • licht weke-delen trauma 28%, ernstig weke-delen trauma 11%
  • fractuur 6%, waarvan 1-2% heupfractuur
  • 1/20 vallers vereist opname
  • 40% van opnames in zorginstelling t.g.v. val
  • 1-jaars overleving na opname t.g.v. val is 50%
39
Q

loopstoornissen bij ouderen

A
  • antalgische gang
  • paretische gang
  • spastische gang
  • vestibulaire loopstoornis atactische gang
  • hypokinetische gang
  • voorzichtige gang
  • functionele loopstoornis
40
Q

verstoring in bloeddruk en vallen bij ouderen

A
  • met leeftijd neemt functie van baroreceptoren af, daarmee ook bloeddrukregulatie
  • bij opstaan zakt bloed naar de benen (0.5-1L), het gevolg is een verminderde veneuze return, vermindering cardiac output en bloeddrukdaling.
  • normale respons: syst daling van <10 mmHg en herstel binnen 10 seconden
41
Q

orthostatische hypotensie

A

systolische daling van 20 mmHg en/of diastolische daling van 10 mmHg binnen 3 minuten van staan

42
Q

oorzaken orthostatische hypotensie

A

cardiovasculaire oorzaak, afgenomen intravasculair volume, autonome dysfunctie

43
Q

syncope/transcient loss of conciousness (TLOC)

A

wordt veroorzaakt door een tijdelijke globale cerebrale hypoperfusie
* plotseling ontstaan
* korte duur
* spontaan en compleet herstel

44
Q

definitie ondervoeding

A

aandoening die wordt veroorzaakt door een verminderde inname of opname van voeding m.a.g. eeb=n veranderde lichaamssamenstelling (verminderde vetvrije massa). Dit resulteert in een afname van fysiek en mentaal functioneren en een slechtere klinische uitkomst.

45
Q
A
46
Q

anorexia

A

gebrek aan eetlust

47
Q

cachexie

A

multifactorieel syndroom gekenmerkt door ernstig gewichtsverlies en sarcopenie dat niet reageert op de gebruikelijke voedingsinterventies en leidt tot progressieve functionele beperkingen

48
Q

stappen diagnosticeren ondervoeding

A
  1. screening: MUST
  2. diagnosticeren: fenotypische & etiologische criteria
  3. bepalen ernst ondervoeding
49
Q

MUST

A
  • BMI (actuele informatie)
  • ongewenst gewichtsverlies in laatste 3-6 maanden (retrospectieve informatie)
  • is patiënt acuut ziek en heeft/of verwacht men dat de patiënt niets gegeten heeft/gaat eten gedurende >5 dagen (prospectieve informatie)
    ieder item is 2 punten
    sensitiviteit ong 75%, specificiteit ong 94%
50
Q

fenotypische criteria ondervoeding

A
  • onbedoeld gewichtsverlies
  • lage BMI
  • verminderde spiermassa
51
Q

etiologische criteria ondervoeding

A
  • verminderde voedingsinname of -opname
  • ziektelast/inflammatie (waardoor toegenomen verbruik)
52
Q

bepalen ernst ondervoeding

A

indien >10% in laatste 6 maanden of >20% in langere periode -> ernstige ondervoeding

53
Q

refeeding syndroom

A

potentiële complicatie bij hervoeden
* insuline neemt toe, glucagon daalt
* insuline stimuleert glycogeen-, vet- en eiwitsynthese. Hiervoor zijn niet alleen aminozuren, maar ook elektrolyten/mineralen (waaronder fosfaat en magnesium) nodig
* er vindt een verschuiving plaats van elektrolyten en sporenelementen

54
Q

vergrijzing

A

(toename van) de proportie ouderen (65+) in de populatie

55
Q

dubbele vergrijzing

A

(toename) van de proportie hoogbejaarden (80+) binnen een populatie ouderen

56
Q

grijze druk

A

verhouding aantal ouderen (65+) t.o.v. personen in de ‘productieve’ leeftijdsgroep (20-64)

57
Q

belangrijkste factor in vergrijzing

A

ontwikkeling in vruchtbaarheidscijfer (aantal geboorten per vrouw)

58
Q

oorzaken dubbele vergrijzing

A

betere prognose voor (chronische) ziekten en toenemende levensverwachting van ouderen

59
Q

AOW

A

basispensioen voor alle legale inwoners NL (67+)

60
Q

ZVW (zorgverzekeringswet)

A

curatieve medische zorg, waaronder basispakket

61
Q

WLZ (wet langdurige zorg)

A

intensieve zorg 24/7 voor chronisch zieken en ouderen -> verblijf in verzorghuis en verpleeghuid

62
Q

WMO (wet maatschappelijke ondersteuning)

A

voorzieningen t.b.v. zelfredzaamheid en participatie

63
Q

gevolgen vergrijzing voor gezondheidszorg

A
  • veroudering patiëntenpopulatie binnen en buiten ziekenhuis
  • toename zorggebruik en kosten gezondheidszorg
  • verandering van epidemiologie van ziekten en ongevalsletsels
  • veranderingen in aandeel per specialisme
64
Q

top 3 zorggebruik en kosten van ziekten en ongevallen bij ouderen

A

dementie, CVA, accidentele val

65
Q

hoe houden we de zorg betaalbaar?

A
  • minder zorg: eigen bijdrage en verkleining zorgpakket, beperking zorgaanbod, meer eigen regie en informele zorg
  • meer zelf betalen: toename eigen risico
  • preventie
  • doelmatiger zorg
  • rekening houden met budget impact
66
Q

doelmatigheid van zorg

A

verhouding tussen kosten en baten: euro per gewonnen gezond levensjaar (QALY/quality adjusted life years)

67
Q

budget impact

A

aantal patiënten x kosten per patiënt

68
Q

deugdenethiek (aristoteles)

A

doel is zelfontplooiing, geluk (eudaimonea)

69
Q

utilisme (Bentham, Mill)

A

geluk/welzijn voor de grootst mogelijke groep mensen

70
Q

neontologie (Kant)

A

respect voor jezelf en voor de ander. De intentie om iets te doen is belangrijker dan het uiteindelijke resultaat.

71
Q

respect voor autonomie

A
  • competentie (wilsbekwaamheid)
  • informatie (informatie + begrip)
  • toestemming (vrijwilligheid + mandaat)
72
Q

niet-schaden

A
  • de voordelen van de behandeling moeten opwegen tegen de schade van de behandeling/interventie (proportionaliteit)
  • de minst ingrijpende behandeling/interventie heeft altijd de voorkeur (subsidiariteit)
73
Q

weldoen

A
  • indicatoren: psychological state, desire satisfaction, objective list
  • weldoen en autonomie kunnen op gespannen voet staan (paternalisme)
74
Q

rechtvaardigheid

A
  • centrale vraag: waar hebben patiënten recht op?
  • verschillende verdelingsvraagstukken: utilisme, egalitarisme, libertarisme
74
Q
A