gedrag in gezondheid & welzijn Flashcards

1
Q

beroemde patienten 1

A

1) Phineas Gage
- ijzeren staaf door schedel
- overleefd maar: 1 oog verloren & agressiever, minder beheersbaar
- door 12% verloren van voorhoofdkwab
- ontstaan van frontaal syndroom

2) Henry Molaison
- hersendeel verwijderd voor epileptische aanvallen
1) hippocampus: niks kunnen onthouden
2) amygdale: slechtere regulatie van behoeften & emoties
–> wel vaardigheden kunnen aanleren: motorisch leren = motorische cortex ≠ semantisch (taal) & episodisch (ervaringen) leren in hippocampus

3) Bertha Pappenheim = Anna O.
- gedeeltelijke verlammingsverschijnselen, hoofdpijn, hallucinaties, …
- bestudeerd door Josef Breuer & Sigmund Greud: studie uber hysterie
–> conversie: onverwerkte trauma’s & geestelijke conflicten zoeken een uitweg via ziektesymptomen
vooral door frontaalkwab (onderdrukken ongewenst gedrag) & hippocampus (memorisatie)
moeilijkheid = aantonen want grote verschillen patienten & aantonen door wetenschap: brein ≠ gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beroemde patienten 2

A

4) Jill price
- overmatig functioneren episodisch geheugen = veel details over eigen leven = hyperthymesie
- mogelijk dwangneurose = obsessive compulsive disorder
–> dwang handelingen & obsessies

5) Jim Peek
- alles in geheugen opslaan
- savant = lage mentale ontwikkeling
- autisme: obsessioneel toegelegd aan talenten & meer gedetaileerde waarnemingen
- verfilmd: rain man
+ andere stoornissen: kleine hersenen, slecht corpus callosum (=verbinding hersenhelften), motorische coordinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

multisensorieële synesthesie

A

= crossmodale synesthesei
- waarnamen van een prikkel leidt tot gelijktijdige waarneming van andere zintuigelijke waarneming
- door feromonen = signaal moleculen tussen verschillende organen
vb: rood = zwaar, geel = licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gedrag verklaren

A
  • door oorzaken van buitenaf
  • door genetische predispositie (aanleg)
  • door gebeurtenissen in het verleden
  • door recente gebeurtenissen

–> rapportering over anderen
- gedragsbeschrijving = zo neutraal mogelijk
- interpretatie = subjectief & ongegrond
- professionele beoordeling = adhv criteria
- waardering = positief of negatief

focus op bepaalde methode
- psychoanalyse = druk op taal & onbewuste (freud & jung)
- eriksoniaans theorie = identiteitsvorming
- gestaltpsychologie = nadruk op waarneming
- eclectische methode = modellen combineren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

methodes van gedrag bestuderen

A
  1. experimentale situaties
    - 1 of meer variabelen worden gecontroleerd
    - idiografische methode = individu
    - nomothetische - = veralgemeende - = studies van groepen
  2. probleem
    - goede statistiek = grote gropen
    - oplossing = kanskapitalisatie = veel mini-onderzoekjes met veel variebelen
    - zal altijd iets significant op een subgroep gebeuren
  3. in kaart brengen van inteligentie & persoonlijkhied
    - wetenschappelijke metingen
    - verschillen uitvergroot op schaal
    - kunstamtige testen met onnatuurlijke verdelingen
    - beter = mens beoordelen in natuurlijke contet
    - tweespalt van psychologie = wat is normaal?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

delen van de hersenen

A

kunnen tekenen P15

2 helften verbonden door corpus callosum

grote hersenen
- voorhoofds of frontaalkwab
- achterhoods of occipitaalkwab
- slaap of temproaalkwab
- parietaalkwab
cerebellum = kleine hersenen

amygdala
hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

gedragsdomeinen

A
  1. domeinen
    - preceptie = waarnemen & apperceptie = interpreteren (automatisch)
    - motoriek
    - cognitie & inteligentie
    - affectief-emotioneel
    - geheugen
    - motivationeel
    - sociaal
  2. artificiele domeinen
    - samenhangendheid van domeinen
    - overvloeiien in elkaar
    - menselijk gedrag moeilijk onder te verdelen
  3. vb:
    - sociale cognitie = detecteren, interpreteren, reageren op sociale & emotionele signalen
    - psychopaten = gebrek van inlevingsvermogen slachtoffers maar toch manipulatief = minder activatie frontaalkwab
    - = sterke deelgedragsdomeinen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verliefdheid

A

1) waarnemen van bepaalde kenmerken
- vusiele, auditieve & olfactorische (ruiken) kenmerken
-> kleine kenmerken kunnen genoeg zijn

2) activiteiten
3) hormonale componenten
4) gevoels componenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

habituatie

A

= desentisatie
1. regelmatig contaxt met bepaalde prikkel
2. vermoeidheid motorische reactie
3. verzadiging van zintuigelijke prikkel
4. pavlos & sokolov
- volledig afsluiten van prikkels & -verzadiging
- kan leide tot wegvallen oriëntatie reactie & FFF
- controle over eigengedrag geeft rust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ASMR

A

autonome sensorische meridiaan respons
= hersenorgasme
= aandachtgestuurde euforie
= tintelent gevoel vanaf hoofdhuid naar onderste ledematen

door
- muziek
- fluisterende stem
- kat die zich verzorgd
- strelen (streelneuronen)

mogelijk amalgaam van bekende fenomenen
- grooming bij apen = relatiebevorderend -> evolutionaire psychologie: dus ook voor mensen?
–> mogen experimenten & gedragingen op apen toegepast worden op mensen
- spiegelneuronen systeen = gelijkaardige sensaties als waarnemingn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Overt en covert gedrag

A

overt = observeerbaar gedrag = behaviorisme
covert = niet-observeerbaar gedrag
–> kijken naar kleine gezichtsspiertjes om te kijken wat achtief geobserveerd wordt
observatie ≠ interpretatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

psychoanalyse

A
  1. freud
    - psychoseksuele ontwikkeling jonge leeftijd
    - grote invloed op ontwikkeling
    - bewustheid = topje van ijsberg
    - onbewust = agressieve of erotische drigenten
  2. pyscho-analytische theorievorming
    - luistern naar verhaal
    - onderliggende gedragspatronen interpreteren door wetenschap
    - wetenschap = ethiologisch-evolutionaire reflexen & inzichten
    - erogene zones zouden tot drifts leiden
  3. lacan
    - verderwerken op freud
    - karakterisering onbewust
    - relatie van symbolen & betekenissen vb: droomduiding
    - gesleten persoon: subjectieve ik & imaginair zelfbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

gestalt-psychologie

A

= waarnemings-psychologie
1) verkeerde interpretatie van de werkelijkheid ≈ mindset-effect
2) waarnemingen beïnvloeden beleving = primer effect

gestaltwetten
- het geheel is meer dan een som van de wetten
-> gestalttherapie: experientiele & fenomenologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

andere klassieke methodes

A
  1. behaviorisme
    - gedrag afh van leerprocessen
    - kan veranderd worden door gedrags therapie
    - cognitieve herstructurering
  2. humanistische psychologie
    - zelfontplooiing & kracht menselijke motivatie
    - client-cenctered counseling methodes
    - golden sixties
    - waarden
  3. onvoorwaarlijk respect voor klient
  4. inleven leefwereld van client
  5. openen voor zichzelf zijn
  6. systeemtheorie
    - tegenreactie op chaotische evolutionairen
    - alle organismen & voorwerpen in systeem met onderlinge afhankelijkheid van patronen & wetmatigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aandacht

A
  1. verwerking
    - onmogelijk om fysiek & fysiologisch alle prikkels waar te nemen & te verwerken
    - aandachtsregulatie = belangerijke & nuttige verwerken
    - top-down = endogene cues vanuit lichaam
    - bottom-up = exogene cues van omgeving
  2. basis
    - alertheid = arousal
    - alles wat je waarneemmt
    - sublimale prikkeling = alles wat je niet waarneemt
  3. balans
    - aandachtstrekkende/afwijzende voorwerpen
    - aandachtsactiverende/dempende voorwerpen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

slaap

A
  1. functie
    - regeneratieve & herstellende functie
    - stabiliserende functie
    - verschil met coma: wel nog reactie opprikkels, instandhouden metabolisme & slaap-waak-cyclus
  2. REM = rapid eye movement
    - dromen
    - informatie verwerken
    - einde van slaapcyclus = 3/4 = langer naar einde
    - 20/25% van slaap
    - voorafgegaan door complete ontspanning = voorkomen van slaapwandelen somnabulisme
    - ontbreken = verlaagde aandacht, reactievermogen, psychotische stoornissen, …
  3. hoeveelheid
    - eerste jaren = 12u
    - 20-40 = 7u
    - ouderen = 5u
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

slaaptekort

A
  1. soorten vermoeiing
    - eerder mentaal dan fysiek vermoeid
    - moe maar minder slechtere slaap als fysiek vermoeid
  2. negeren van natuurlijke slaapcyclus
    - natuurlijke slaapneiging rond half 10
    - kunstmatig verlengen door kunstmatig lichten
    - verkeerde signalen vna buitenaf: regulator carcidiaans ritme = duisternis, stilte & koude
    - adenosine overdag, melatonine snachts
  3. gevolgen
    - hogere prikkelbaarheid
    - verlaagde alertheid
    - lichamelijke ongemakken = pijn
    - onwillekeurige samentrekkingen = tics & trillingen
    - evenwichtsstoornissen
    - depressie & burn-outs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

multitasking

A

niet mogelijk
eigenlijk dual task interferentie = verspringen van aandacht
- tragere verwerking
- werken met fouten
- meer concentratie nodig
–> multitasken tijdens rijden = verdubbelen reactie tijd & erger als dronken rijden

teveel info = bottleneck
- geen rustig overzicht
- relevante informatie niet kunnen fileteren
- traumatische situaties kunnen leiden tot posttraumatische stressstoornis of milder: black-out

toch meerdere dingen tegelijk = automatisatie
- taken die gewoon zijn zoals wandelen onbewust uitvoeren zonder te moeten denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

klassieke gedragsmodellen

A
  1. psychodynamisch model
    - Freud, Lacan & Erikson
    - psychoanalyse
  2. behaviorisme
    - Skinner & Watson
    - gedragstherapie vervangen door coginitief-behaviorisme
  3. humanitisch model
    - Meslov & Roger
    - client-centered couseling method
  4. systeemtheorie = omgeving bepaald gedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hypnose

A

= hypnotische toestand
- opwekken via suggestie door hyponitseur
- opwekken vie auosuggestie door zelfhypnose
- een vorm van hyperconcentratie
–> andere hersenprikkels op stand-by
- tussenvormen kan ook
–> denken dat iets moeilijk gaat zijn = zal ook zo zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

self-fulfilling prophecy

A
  1. synoniemen
    - rosenthal-effect
    - pygmalion-effect
    - observer-expectancy effect
    - self-fulfilling prophecy
  2. inhoud
    - verwachting op persoon door: interpersoonlijke verwachtingen, relatieconflicten, onderwijs, gezondheidszorg
    - onbewust beïnvloeden van suggestie
    - hogere verwachtingen = hogere prestatie
    - bepaalde overtuigingen = gedragen naar overtuigingen
  3. golem-effect
    - omgekeerde
    - lage verwachtingen -> lage resultaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

placebo-effect

A
  1. placebo
    - positieve autosuggestie
    - geloven dat iets gaat werken = zal ook werken
    - zowel psychologisch als fysiologisch
    - nacebo = negatieve autosuggestie
  2. onderzoek
    - altijd placebo door therapie
    - + hawthorne effect = invloed op mensen die getest worden
    - dubbelblind onderzoek
  3. hypochondrische persoonlijkheid
    - neiging om ziektes inbeelden = extravatbaar
    - moeilijk onderscheiden van ziektegewin door aandacht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

waarnemingskanalen

A

= zintuigen = modi
- visueel
- auditief
- olfactorisch (geur)
- somatosensorisch-tactiel (aanraking, pijn, temperatuur-
- somatoproprioceptisch (kinesthesie, evenwicht, visceraal)

selectieve waarneming = gefilterde waarneming
-> ene naar andere interpretatie switchen kan moeite vergen
vb: vaas van rubin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bepaalde prikkels

A

1) streling
- met juiste snelheid = vrijgeven van gelukshormonen door diepe hersenen
- niet enkel op erogene plaatsen maar ook nek, schouders & oren
-> vb: wasbeurt kapper

2) warmte
- stressreducerend
- premature baby’s in couveuse met dekentje & knuffel
–> evenwichtiger slaap-waak patroon = sneller uit couveuse
- kangeroe-methode = pasgeboren: ouderes knuffelen kind
–> non-verbale prikkels bevorderen evolutie

25
Q

soorten waarneming

A
  1. bewustheid
    - subliminale perceptie = onbewuste prikkel
    - vb: proprioceptie & evenwicht
    - fenomenale - = bewust
    - vb: pijn
    - subliminale perceptie voor reclames = nog steeds effecties
  2. pijn
    - neuronale deafferentiatie = pijn wordt verdrukt door secundaire belangerijkere prikkels
    - inhiberend vb: minder geur bij pijn
    - stimulerend vb: meer pijn bij bloed zien
    - fantoompijn = pijn na amputatie
26
Q

sensorische cortex

A
  1. hersendelen
    - occipitaalkwab = visuele prikkels
    - linkse temporaal = taalaspecten
    - linker helft = analystisch, taal, oriënterend
    - rechter = ruimtelijk, beelden, muziek, mimiek, …
  2. sensorische cortex = testwaarnemingsprikkels
    - vooral mond
    - nabijheid geslachtsorganen & voeten
    - spillover = fetisch
27
Q

verstoorde waarneming & effecten met waarneming

A
  1. verstoorde waarneming
    - derealisatie = gevoel van vervreemding = verlies realiteits zin
    - hallucinatie = zelfproductie van prikkels
    - veranderingsblindheid = niet opmerken van continuity errors
  2. pygmalion- of rosenthaleffect
    - obser-expextancy effect
    - meer gedragen naar verwachtingen
    - hoge verwachtingen = beter presteren
  3. golem-effect = self-fulfilling prepecy
    - negatieve variant pygamlion
    - tegenover gestelde autosuggestie
28
Q

johari-vester

A

bekendheid voor anderen & jezelf

bekend voor jezelf & bekend voor anderen = openruimte
- gedragingen, eigenschappen, gevoels die je uit

bekend voor jezelf & onbekend voor anderen = verborgen zone
- gedrag, eigenschappen, motivaties
–> die je verborgen houd

onbekend voor jezelf & bekend voor anderen = blinde vlek
- voornamelijk non-verbaal gedrag

onbekend voor jezelf & onbekend voor anderen = zwart gat

29
Q

reflectie & communicatie

A

1) zelfreflectie
- zelf falen = steken op omgeving & situatie idpv persoonlijkheidskenmerken
- iemand die faalt = steken op zijn persoonlijkheidskenmerken
<=> zelfbevoordelende attributie = succen toeschrijven aan eigen kwaliteiten

2) communicatie process
- axioma van systeemtheorie: ookal communiceer je niet is er toch een vorm van communicatie
- communicatie = circulair & meerlagig
–> impliciete & explicitiete regels

  1. non-verbale communicatie = fysiek
    - handelingen & gebaren
    - lichaamscontact & ruimtelijke nabijheid
  2. digitale taal = aanleren
    - woorden
    - dubbelzinnigheid verduidelijken
    - interpratatie problemen proberen vermijden
    - complexe dingen uitleggen
  3. analoge taal = natuurlijke taal
    - intonatie, volume, …
    - gesprekken sturen
    - boodschappen benadrukken of aanvullen
    - relativeren
  4. in gesprek
    - complementaire balans = leidende & onderschikkende rol
    - symmetrische balans = beide zelfde rol
30
Q

persoonlijkheidsleer

A
  1. persoonlijkheid = patroon van karakteristieke gedragingen dat personen onderscheiden
  2. temprament = aangeboren persoonlijkheiddisposities = tempo & stemming bepalen
  3. trek: eigenschap, kenmerk van persoon die consistent is doorheen situaties & stabiel blijft
  4. type: clusters van trekken die in vergelijkbaar patroon bij veel mensen voorkomen
  5. stereotype: geheel van persoonlijkheidskenmerken die worden toegeschreven aan een groep

types van galenos
- sanguine types = warmbloedig temperament
- cholerische types = snel opvliegend en agressief
- melancholische types = somber
- flegmatische types = onbewogen en slijmerig

31
Q

erst kretschmer

A

= lichaamsbouw vertelt iets over persoolijkheid

1) asthenisch & leptosome type
- tengere mensen
- cognitief introvert
- vatbaar voor geestesziekten ivm met verlies van realiteitsbesef

2) piknische type
- obese mensen
- sociaal gerichte gevoelsmensen
- gemakelijk vatbaar vovor manisch-depressieve ziekte

3) athletisch type
- minst vatbaar voor geestesziekten

32
Q

persoonlijkheidsdimensies

A

= hans eysenck

1) introversie-extraversie
- gerichtheid op exploratie van nieuwe dingen & mensen

2) neuroticisme-stabiliteit
- emotionele labileit (door “zwak” zenuwstelsel)

3) psychoticisme-impulscontrole
- greep op werkleijkheid & impulsen

33
Q

roos van tim leary

A

boven = dominantie
onder = volgzaamheid
links = samenwerking
rechts = tegenwerking
-> mensen ergens in de roos plaatsen

34
Q

big five

A
  1. openness to experience = nieuwsgierig-open vs gesloten-enggeestig
  2. conscientiousness = zorgvuldig-betrouwbaar vs choatisch
  3. extraversion = assertief-onbevangen vs ondergeschikt-introvert
  4. agreeableness = innemend-welwillend vs koel-achterdochtig
  5. neuroticism = zorgelijk-labiel vs gelijkmatig-zelfverzekerd

Nadruk op onveranderbaarheid en voorspelbaarheid
- neiging tot vereenvoudigen en verextremen
- beschrijvend: geeft geen verklaring of mechanismen
- gedrag toch afhankelijk van situatie
- veel andere factoren beïnvloeden gedrag

35
Q

vertekende beeldvorming

A

1) halo- of horn effect = kenmerk dat andere kenmerken overschaduwt zodat het niet meer opvalt

2) context & volgorde effect = afh van in welke (voorgaande) situatie je de persoon tegenkomt zal je hem anders aanzien

3) beeldvervolledigging = vanuit 1 kenmerk andere kenmerken veronderstellen

4) selectieve waarneming = bij dubbelzinnige zaken kiezen voor de interpretatie die het best bij jouw houding tov iemand hoort

5) mindset-effect = geestesgesteldheid invloed op mensen waarnemen

6) self-efficacy = zelfwaarde = tekort = minder goed omgaan met uitdagingen, problemen, ziektes

36
Q

disonantie

A

cognitieve dissonantie = selectieve aanvaarding
- enkel aanvaarden wat je uit eigen opvattingen gelooft
–> is niet perse het juiste
- streven naar interne cosistente & coherentie
- niet overeenkomende ideën = dissonantie

dissonantiebeheer:
- minimaliseren
- conflict negeren of verhinderen
- nieuwe informatie zoeken
- gedrag veranderen/mening herzien

37
Q

locus of control

A

gedragseigenschappen toekennen aan interne/externe factoren die (in)stabiel kunnen zijn
–> vb: waarom heeft hij (niet) kunnen slagen

intern & stabiel = intelligentie
intern & onstabiel = inspanningen
extern & stabiel = moeilijkheidsgraad
extern & onstabiel = geluk

fundamentele attributie = negatief gedrag bij andere intern toeschrijven maar bij zichzelf extern = locus of control
- depressieve personen = omgekeerde neiging
- individualistische samenleving

38
Q

omgaan met problemen

A
  1. problemen oplossen
    - E-coping stijl = emotioneel hanteren
    - P-coping stijl = probleemoplossend werken
    - internaliseren vs uithandeling = opkroppen vs acting-out
    - afweerreacties = verdring & projectie = freud
  2. persoonlijkheidsstoornissen
    - afhankelijke = voortdurende koesternis nodig
    - theatrale = voortdurend in belangsstelling
    - narcisitsch = denken dat meer zijn als andere
    - paranoïde = wantrouwig
    - schizoïde = in zichzelf gekeert & eigenaardig
    - borderline = willend levens- & gedragspatroon
    - dissociatieve identiteitsstoornis = meerdere persoonlijkheden aannemen
39
Q

projectieve diagnostiek

A

rorschach intkvlakken test
donkere dingen zien vb: duivel = criminelen
- selectieve waarneming
–> projectie van interne gevoelens op buitenwereld

40
Q

oog voor anderen

A

sociale facilitatie = stimulerend gedrag om mee te doen vb: applaus
sociale inhibitie = onderdruk gedrag
–> culture druk = wenselijk gedragen
afh van : situationisme & contextualisme

experimenten
1) conformiteitexperiment van asch
- welke staaf is evenlang
- verwachte deskundigheid van groepsleden
- objectiviteit van prikkel

2) gehoorzaamheidsexperiment van miligram
- gevangene stroomshock geven
- modelgedrag van collega
- nabijheid slactoffer & supervisor
= blinde gehoorzaamheid

3) rolexperiment van zimbardo
- gelijke mensen andere status gevel = rolidentiteit
- sociale druk
- misbruik van macht

4) omstaander effect
- minder behulpzaamheid bij omstaanders

41
Q

sociaal territorium

A

intieme zone = 30-40cm
persoonlijke ruimte = 80cm tot 1m
sociale ruimte = 3 tot 4m
- familiarisatie effect = dichter als gekend + elkaar aangenamer vinden als elkaar kennen
–> foot-in-the-door effect = positieve invloed van eerste indruk

42
Q

cognitie & emotie

A

-> niet los te koppelen van elkaar
- mentaal-cognitieve interpretatie van prikkels (intern & extern) = door neurologisch functioneren
–> gevoelens ook: roodworden, kippenvel, …
- kan verhoogde staat van aandacht, alertheid & opwinding veroorzaken = arousal

beïnvloedingsfactoren
- cognitie
- genetica & fysiologie
- externe prikkels
- arousal
- sociaal gedrag (isolatie = negatieve gevoelens of tot rust

definities
- affect = basisgevoel
- stemming = langdurig
- emotie = aanwijsbare aanleiding

43
Q

neurotransmitters

A

(nor)adrenaline = opwinding, angst & eurofie
-> stimulering door cafeïne, cocaïne & amfetamines (+ stimulering receptoren)
dopamine = gelukshormoon
serotonine = stemming & gemoedstoestand
endorfine = pijnonderdrukking
opitaten = morfine & heroïne
oxytocine = knuffelhormoon = hecting, vrienschap & seksualiteit

–> chocolade = hedonistic reward ≈ antidepressiva
zwarte chocolade = beter cognitief presteren

44
Q

de basis emoties

A

1) blijheid
2) boosheid
3) verdriet
4) verwondering
5) angst
6) afkeer
7) minachting
–> sommige mensen zijnemotie blind
+ moeilijker af te lezen bij ouderen

45
Q

rouwstadia

A

niet alle stadia in dezelfde volgorde
1. immobiliteit
2. ontkenning
3. boosheid
4. depressie
5. onderhandelen
6. aceptatie
7. stabiliteit
8. ceremonie

als niet openlijk wenen = lichaam onbewust zoeken naar andere methode
= conversieneurose

46
Q

denken

A

1) prefontale cortex
- planmatig handelen
- executieve functies
- overmaktig denken: piekeren
–> inspanningen kunnen opstapelen tot depressieve symptomen

2) soorten intelligentie
- cognitief vs emotioneel & sociaal
- verbaal vs non-verbaal
- praktisch vs performationeel (puzzelen)
- analytisch vs synthetisch
- gekristaliseerd vs vloeibare intelligentie (= kunnen inspelen op veranderingen, beter bij meer ervaring = ouderen)
- creatief, dievergerend, lateraal = out-of-the box

47
Q

meten van intelligentie

A

1) reven progressieve matrices = non-verbale intelligentie testen
- verschillende dimensies kunnen combineren
–> multidimensionaal denken
- vrouwen minder goede prestatie & minder goed op ruimtelijke oriëntatie
–> beter op verbale testen

2) IQ
- grote focus in maatschappij op individuele intelligentie
- gemiddelde = 100
- >130 = hoogbegaafd
- <70 = verstandelijke beper;ing
- testen voor kinderen = meer motorisch
–> later niet meer: voorval van hoogbegaafde kinderen & later niet meer

48
Q

soorten geheugen

A

1) sensorisch geheugen = miliseconden waarin prikkel naar CZS & hersenen gaat

2) kortetermijn- = werkgeheugen
- korte tijd zaken kunnen vasthouden om te verwerken
- visueel & akoestisch encoderen
- 7-9 elementen
- geheugenbereik gemeten door backward digit span
–> aantalcijfers die men kan onthouden & achterste voren opzeggen

3) langetermijn geheugen = neuronale engrammen in 3 soort geheugendomeinen
- episodisch = verloop van gebeurtenissen
- semantisch = betekenissen van begrippen
- procedureel = opeenvolgingen van handelingen

49
Q

geheugenstoornissen

A
  1. amnesie = verstoring geheugen
    - anterograde = nieuwe dingen imprenten
    - retrograde = voordien opgenomen dingen onthouden
    - geïnduceerde = neveneffecten van suggestie & hypnose
  2. dementie
    - aantasting geheugen & cognitieve functies
    - alzheimer = snelle afname
    - minimental of minicog test
  3. andere
    - MCI = mild coginitive impairement = verminderde werking
    - deiler = acute verwardheid
    - korakov-syndrome = door alcohol tekort van vitB1
50
Q

cognitieve mechanismen

A
  1. daniel kahneman
    - type 1 denken = dierlijk/fast = onbewust & instinctief
    - type 2 denken = rationeel/slow = bewust & rationeel
  2. mechanismen = neiging tot
    - impliciete opvattingen & verwachtingen -> cognitieve categorisatie
    - cognitieve coherentie & vermijden van coginitieve dissonantie
    - exploratie (noverlty effect) vs cognitief conservatisme
    - overschaken naar type 1 bij bepaalde stressvolle of complexe situaties
51
Q

behoeftepiramide van maslow

A

top
1) behoefte aan zelfontplooiing
2) behoefte aan waardering & erkenning
3) behoefte aan sociaal contact & liefde
4) behoefte aan veiligheid
5) biologische & fysiologische behoeften
basis
- onderliggend niveau is nodig voor aan niveau te kunnen beginnen
- geen hierarchie
–> vb: verstoring fysiologische behoeften kunnen leiden tot verminderde sociale realties

52
Q

zelfsturing

A

1) mesolimbisch systeem
- schakel in brain reward systeem = hersenbeloningssysteem
- door dopamine & endorfine
- nauwverband met prefrontale cortex & limbisch-hippocampaal circuit
- verstoring door verslavende middelen
–> bevredigende effecten kunnen draan naar eten, drinken, seks overschaduwen

2) verslavingsgedrag = verstoring
- fysiologische aspecten = neurotransmitters
- ontwikkelsinsaspecten = rijping neurale structuren
- omgevingsaspecten = opvoeding & groepsdruk
- persoonlijkheidsaspecten = copinsstijl
- genetische aspecten = erfelijkheid van cocaïne & opium gevoeligheid

3) stratium
- neuronen structuur op de grens van frontaalkwab & mesolibmisch systeem
- rol in exploreren van omgeving
- pas laat ontwikkeld: 25 jaar
–> risicogedrag bij jongeren door slechte inschatting gevolgen

53
Q

negatieve mentale stoornissen

A
  • voortdurend vergelijken met anderen
    –> succesen ervaren & intesiveren
  • denken in extremen = zwart-wit-denken
    –> zaken in persfectief zien & relatieveren
  • denken aan wat kan mislopen = catastrophic thinking
    –> evenwichtig attribueren
  • denken aan traumas
    –> mindedness & mindfullness
  • denken aan wat kunnen zijn
    –> leren uit fouten & falen
  • controle verlies = learnes helplessness
    –> seligman: honden die niet in staat waren om via eigen gedrag elektrische schokken te vermijden
54
Q

autoregulatie stimuleren

A
  1. stellen van concrete doelen
  2. bereiken van einddoel in kleine stappen
  3. vermijden positieve illusies & irrealistische doelen
  4. goed afwegen van korte/lange termijn
  5. overwinnen van uitstelgedrag
  6. overleggen met personen die je goed kennen & raad kunnen geven
  7. timemanagement aanleren
  8. vermijden van vermijdingsgedrag
  9. aanhouden van goede levenstijlen
  10. goed kiezen van ruimtelijke & sociale omgeving
55
Q

stress

A

1) stress response system
- snel reageren op gevaar
- fight flight freeze

2) aanhoudende stress
- vele keuzes & onzekerheden in maatschappij
- mentale afmatting
- te lange aanhouding van acute stress hormonen

3) subcorticale stressmechanismen = korte stress
- adrenaline
–> verhoogde hartslag, bloeddruk, ademhaling, spierspanning, …
- impulsiever, angstiger, …
=> psychosomaticsche klachten

56
Q

depressie

A

= combinatie van stress gerelateerde factoren
–> mentale klachten & negatieve gedachten
- aanhoudende stress = burn-out
negatieve vicieuze cirkel
1) depressieve denkstijl
2) ruminatie = voordurend piekeren
3) slaapproblemen
4) niet uitgeslapen
5) versterking depressieve denkstijl
2e cirkel
1) niet fit in de ochtend
2) geen motivatie voor dingen
3) minder beweging
4) minder serotine
5) minder gelukkig
6) gevoeliger voor pijnprikkels
7) minderslaap

therapie = vermijden van herval = relaspe prevention
+ medicatie
+ beweging

57
Q

angststoornissen

A

= aanhoudende terugkerende angstgevoelens
-> anxiety disorder = angstneurose

beïnvloedende factoren
- erfelijke facotren
- ervaringen van verleden
- aangeleerde reacties

vb
- PTSS = post traumatische stresstoornis
- hypochondrie = ziektevrees

58
Q

persoonlijkheiden

A
  1. type-A-persoonlijkheid
    - ongeduldig, onzeker, perfectoinistisch, competitief, ….
    - verhoogd risico op hart & vaat ziektes
  2. type-B-persoonlijkheid = tegenstelling
  3. type-D-persoonlijkheid
    - distress = emoties & conflicten opkroppen
    - DS-14 = denollet = 2 schalen van 7 items = vragenlijst
    - negatiefe affectiviteit = ik voel me vaak ongelukkig
    - sociale inhibitie = moeite met gesprekken beginnen