Boekjes Flashcards

1
Q

creationisme

A

Deze stroming dat de mens niet het product is van evolutie doorheen een fylogenese, maar wel het product is van God de schepper.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontwikkelingsplasticiteit

A

plasticiteit verwijst naar het vermogen van een organisme met een specifieke genetische ontwikkeling op verschillende manieren , afhankelijk van de invloed van het milieu is toevallig in mensen kan worden beïnvloed door ontwikkelingsplasticiteit van ontstaan tot aan de adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Psychoseksuele ontwikkeling

A

De beschrijving van de geestelijke ontwikkelingsfasen die de mens vanaf zeer jonge leeftijd volgens Sigmund Freud doormaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Empirisme

A

Het empirisme is een filosofische stroming waarin gesteld wordt dat kennis uit de ervaring voortkomt. Deze stroming is tegengesteld aan het rationalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nativisme

A

De erfelijkheidsleer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Holisme

A

Visie dat elk geheel meer is dan de som van zijn delen, dat alles onlosmakelijk met elkaar verbonden is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mensbeelden

A
  1. Organismisch = Aanhangers van een organismisch wereldbeeld geloven sterkt in groei van systemen en voorgeprogrammeerd gedrag.
  2. mechanisch = Aanhangers van een mechanistisch wereldbeeld hanteren veeleer de analogie van een motor: de onderdelen blijven steeds dezelfde en de motor draait maar als iemand de startsleutel omdraait en de brandstof wordt ingepompt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behaviorisme

A

Stroming die pleitte om de mens te zien als een black box. Beperken zich tot dat wat waarneembaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Trechtermodel

A

Het trechtermodel van vroege ontwikkeling. Vanaf een bepaalde leeftijd wordt het gemakkelijker een bepaalde of een andere weg in te slaan (de groeven worden minder diep) en de individuele verschillen worden ook duidelijker (er zijn meer groeven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kanalisatie

A

Alle kinderen ontwikkelen op ± hetzelfde tempo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oriëntatiereactie

A

De oriëntatiereactie kan omschreven worden als een reflexmatige aangeboren reactie op nieuwe, informatieve of intense prikkels uit de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Infantiele encefalopathie

A

cerebrale parese
voorkomend vanaf geboordte
afwijking in spierspanning, onwillekeurige bewegingen & stoornis van coördinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontwikkelingsperiode

A

= opsplitsen in verschillende ontwikkeling periodes

koppigheidsfase = kenmerkend gedrag van peuters dat in deze fase veel meer voorkomt
fixatie = blijven zitten in bepaalde fase
regressie = terugkeren naar vorige fase
lege nest fase = verlaten van thuis, ouderkoppel op zichzelf dient terug te vallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Nature-nurture controverse

A

Meningsverschil rond de indeling van invloedfactoren op het menselijk gedrag in natuur versus cultuur, milieu of rijping versus leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Triggerfuncties

A

Mechanisme dat een proces in gang zet. Het gedrag wordt gestimuleerd door deze externe prikkels en zal zich ook hiernaar richten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kastkinderen

A

Kinderen die gedurende een bijna onvoorstelbaar lange periode door ouders worden opgesloten op zolder, in stal of kelder of zelfs in een kleerkast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ADHD

A

attention deficit and hyperactivity disorder

18
Q

Successieve approximatie

A

Alle gedrag wordt beloond dat in de richting gaat van het uiteindelijk aan te leren gedrag. Ook wel ‘shaping’ genoemd.

19
Q

skinner box

A

Het bekende voorbeeld van operante conditionering, de rat is de box. Wanneer een uitgehongerde rat op een schakel drukt in de box, krijgt het voedsel. Het voedsel dient als een beloning voor het operant gedrag. De frequentie van het operant gedrag zal hierdoor toenemen. Het gaat om handelen en niet een reflex.

20
Q

reacties/reflex

A
  1. grijpreflex = Manier om te overleven. Het vastklampen aan iemand (de moeder).
  2. zoekreactie = Van de mond (naar de tepel).
  3. stapreactie = Verdwijnt enkele maanden na de geboorte. Een uitloper van een ontwikkeling die reeds in de embryonale periode voor de geboorte plaatsgrijpt. De ideale positie voor een kind in de baarmoeder, voor de geboorte is met het hoofd naar omlaag en de baarmoeder heeft een omgekeerde peer vorm. Op een bepaalde leeftijd beginnen de voetjes te duwen, trappelen of krabbelen van zodra door zij- of stuitligging er minder goede positie kan balanceren. Bovenaan hebben de beentjes meer vrij spel, en het middenrif en de bovenste buikspieren van de moeder zullen het kindje naar beneden duwen.
21
Q

Hysterie

A

Lichamelijke symptomen zonder fysiologische of lichamelijke oorzaak

22
Q

Neuro- imaging

A

Beeldvorming van de hersenactiviteit

23
Q

James – lange theorie

A

Ik word bang omdat mijn hart sneller slaat –> Verwarring oorzaak en gevolg

24
Q

Savant

A

Persoon die intellectueel op laag niveau functioneert of aan een mentale ontwikkelingsstoornis lijdt MAAR die wel uitblinkt op een geïsoleerde begaafdheid of vermogen van de hersenen

25
Q

Autismespectrumstoornis

A
  1. systematisch & obessioneel teoleggen in waar men goed in is
  2. gericht op detailwaarnemingen = hinder integratie van gehelen
  3. overgevoelige directe zintuigelijke waarneming
26
Q

limbisch & mesolimbisch systeem

A
  1. limbisch = Koppeling van acties, ervaringen en gevoelens via geheugencomponenten
  2. mesolimbisch = Regulatie mechanismen van motivatie, beloning en bevrediging –> hersenbeloningssysteem
27
Q

Saillantie

A

Dominantie van een bepaalde gedraging

28
Q

Empirische cyclus

A

Theorie opbouwen vanuit de werkelijkheid en deze dan weer toepassen op de werkelijkheid

29
Q

Driften

A

Destructieve doodsdrift en libidineuze levensdrift beheersen ons gedrag

30
Q

Eclecticisme

A

Elementen uit verschillende theorieën / methoden halen en deze met elkaar combineren

31
Q

gestalt

A
  1. gestaltpsychologie =
32
Q

systeemvisie

A

Organismen, menselijk gedrag en menselijke samenlevingsvormen beschouwen als geordende, dynamische systemen. Onderlinge afhankelijkheid van elementen binnen een systeem en tussen de systemen onderling. Zoeken naar terugkerende patronen en wetmatigheden. Gedragspatronen linken aan omgevingsfactoren

33
Q

Deafferentiatie

A

Verwerking van pijnprikkels wordt verdrongen doordat de aandacht op secundaire prikkels gericht wordt

34
Q

Circulariteit

A

Moeilijk om begin en einde van communicatie te bepalen want men reageert voortdurend op elkaar

35
Q

Betrekkingsbalansen

A

Complementaire balans: elkaars leidende/ volgzame rol overnemen
Symmetrische balans: in dezelfde rol blijven, elkaars rol aanvaarden

36
Q

Inhouds- en betrekkingsniveau

A

Inhoudelijk: puur de boodschap op zich
Betrekking: het onderliggend gevoel waarmee je de boodschap wil overbrengen

37
Q

Shared care

A

Vruchtbaar hulpmiddel bij het gezamenlijk formuleren van zorgdoelen, waarbij acties op elkaar worden afgestemd, is de zogenaamde shared care matrix ( in een overzichtstabel worden per zorgdoel de gezondheidswerkers geïdentificeerd die hierin een actieve rol opnemen. Per doel ook een verantwoordelijke persoon aangeduid + iemand van het team die verantwoordelijkheid is over de coördinatie van de totale zorg)

38
Q

Interdisciplinair werken

A
  • specifieke methode
  • intercollegiaal overleg
  • overleg met patienten + proxy’s
  • op zoek naar gezamelijke doelstelling voor zorgenplan
  • vereist inzicht & deskundigheid van andere disciplines
  • bereidheid op eigen opinie & werkzaamheden ter discussie te sellen
39
Q

Mindfulness en mindedness

A

Mindedness: aanleren van een evenwichtige zelfreflectie Mindfulness: Mindfulness is een vorm van meditatie waarin men zich op een niet-reactieve manier bewust is van de fysieke en geestelijke sensaties en situaties van het moment. Aanvaarding. Succes laten ervaren en gevoel van successen te intensiveren. Realistische uitdagingen stellen, leren uit mislukkingen, relaxeren en relativeren, zelf genieten van ervaring.

40
Q

Aangeleerde hulpeloosheid (learned helplessness)

A

Door ervaringen het gevoel hebben de controle over je omgeving en de effecten van je eigen gedrag te verliezen.
aangeleerde hulpeloosheid ontwikkelen. => geen inspanningen meer leveren om negatieve prikkels nog te vermijden of nieuwe dingen te leren. (stress stijgt)

41
Q

ontwikkeling diepte zich

A

2-6 maand

42
Q

ase

A

attidute, sociaal & efficacy