G Antibiotica Flashcards

1
Q

Wat is het verschil tussen grampositieve en gramnegatieve bacteriën?

A
  1. grampositieve bacteriën hebben een dikkere celwand, gramnegatieve bacteriën beschikken over een extra buitenmembraan.
  2. Grampositieve bacteriën kleuren blauwpaars, en gramnegatieven rood
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn 3 kenmerken die gelden voor alle typen antibiotica?

A
  1. Alle antibiotica kunnen gastro-intestinale bijwerkingen geven.
  2. Alle bacteriën worden renaal geklaard.
  3. Alle antibiotica versterken het effect van vitamine-K-antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het werkingsmechanisme van bèta-lactam antibiotica?

A

Ze hebben hun aangrijpingspunt in de synthese van de bacteriële celwand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem 3 verschillende soorten bèta-lactam antibiotica

A

Penicillinen, cefalosporinen en carbepenems

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de smal- en breedspectrum penicilline?

A

Smalspectrum: benzylpenicilline en flucloxacilline
breedspectrum: augmentin, piperacilline-tazobactam en amoxicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tegen welke bacteriën zijn penicillinen vooral werkzaam?

A

Tegen grampositieve bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het middel van eerste keus van de penicillinen en waarom?

A

Flucloxacilline, 80-90% van de staph aureus stammen is resistent tegen benzylpenicilline en amoxicilline. Fluclox is smalspectrum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen van penicillinen?

A

Overgevoeligheidsreacties zoals huidreacties en anafylactische shock.
Gastro-intestinale bijwerkingen (diarree)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welk type penicilline treden vaker huidreacties op dan bij andere penicillinen?

A

Amoxicilline.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke drie generaties cefalosporinen bestaan er?

A

1ste, 2de en 3de generaties.
cefazoline, cefuroxim en ceftazidim en ceftriaxon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tussen welke twee groepen antibiotica bestaat de kans op kruisovergevoeligheid?

A

Penicillinen en cefalosporinen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij welke twee aandoeningen bestaat er een groter kans (90%) op een huideruptie bij penicilline gebruik?

A

Mononucleosis infectiosa en lymfatische leukemie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem een carbepenem

A

Meropenem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem een tetracycline

A

Doxycycline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het werkingsmechanisme van tetracyclinen?

A

Remmen de eiwitsynthese van de bacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de bijwerkingen van tetracyclinen?
En aan wie mag je dit medicijn niet geven?

A

Verkleuring en hypoplasie van gebit, groeivertraging, fotosensibiliteit.
Niet geven aan kinderen < 8 jaar en zwangere vrouwen.

17
Q

Wat is een belangrijke interactie van tetracyclinen?

A

Vorming van onoplosbare complexen met aluminium, calcium, ijzer en magnesium waardoor het AB niet goed wordt opgenomen.

18
Q

Noem een aminoglycoside

A

Gentamicine

19
Q

Wat is het werkingsmechanisme van gentamicine?

A

Interfereert met de eiwitsynthese van de bacteriën.

20
Q

Hoe wordt gentamicine toegediend en waarom?

A

Parenteraal, gentamicine wordt niet opgenomen door de darmen.

21
Q

Wat zijn de belangrijkste bijwerkingen en de gevolgen van gentamicine?

A

Ototoxiciteit (irreversibel) en nefrotoxiciteit (reversibel)

22
Q

Noem 2 macroliden

A

Azitromycine en claritromycine

23
Q

Wat is het werkingsmechanisme van macroliden?

A

Remming van de eiwitsynthese van de bacteriën.

24
Q

Met welk medicijn bestaat een gevaarlijke interactie met macroliden en waarom?

A

Macroliden zijn sterke CYP-remmers, waardoor ernstige interacties kunnen ontstaan. Onder andere met statines (rhabdomyolyse).

25
Q

Welke geneesmiddelen zijn QTc verlengers?

A

Macroliden (claritromycine, azitromycine), sotalol, chinolonen (ciprofloxacine)

26
Q

Welke twee antibiotica vormen samen cotrimoxazol?

A

Trimethoprim en sulfonamide

27
Q

Welke interacties heeft trimethoprim?

A

Hyperkaliëmie: ACE-remmers, AT-II blokkers, spironolacton
MTX-toxiciteit: beenmergsuppressie

28
Q

Welke interacties heeft cotrimoxazol?

A

Doorschieten INR: vitamine-K-antagonisten
MTX-toxiciteit: beenmergsuppressie

29
Q

Noem een van de chinolonen

A

ciprofloxacine.

30
Q

Wat is het werkingsmechanisme van chinolonen?

A

Beïnvloeden van de DNA-synthese van de bacteriën.

31
Q

Welke twee antibiotica vormen onoplosbare complexen met onder andere aluminium?

A

Doxycycline en ciprofloxacine

32
Q

Welk antibioticum wordt vaak gebruikt door een UWI?

A

Nitrofurantoïne

33
Q

Wanneer is nitrofurantoïne minder werkzaam?

A

Bij nierfunctieverlies gezien nitro renaal geklaard wordt.

34
Q

Welk antibioticum wordt gekozen bij een infectie met anaerobe bacteriën

A

Metronidazol

35
Q

Wat zijn redenen dat een antibioticum niet aanslaat?

A

Andere verwekker, resistentie, koortsende niet-infectieuze ziekte, infectiehaard moeilijk bereikbaar door abces/empyeem etc.