Fysiologie Flashcards

1
Q

Noem 3 processen die plaats vinden in de ontstekingsfase

A
  1. Vasoconstrictie
  2. invasie van macrofagen en leukocyten
  3. vrijkomen van bradykinine, histamine en prostaglandine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent vasoconstrictie?

A

het samentrekken van bloedvaten om bloeding te stelpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat betekent hemostase?

A

Het mechanisme dat het lichaam heeft voor het voorkomen van bloedverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke vier onderdelen bestaat hemostase?

A
  1. vasoconstrictie
  2. propvorming
  3. bloedstolling
  4. verhoging weefseldruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet het mechanisme dat het lichaam heeft voor het voorkomen van bloedverlies?

A

hemostase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het effect van de invasie van macrofagen en leukocyten?

A

Afbraak van weefselresten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van het vrijkomen van bradykinine, histamine en prostaglandine?

A

Oedeem en hyperalgesie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is bradykinine?

A

Een peptide die zorgt voor een verhoogde vasculaire permeabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is histamine?

A

neurotransmitter, die invloed heeft op de diameter van de bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is prostaglandine?

A

hormoonachtige stof, die onder andere zorgt voor verwijding en vernauwing van bloedvaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is hyperalgesie?

A

Verhoogde gevoeligheid voor pijn van een stimulus die normaliter pijn kan veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het doel van hemostase in de ontstekingsfase?

A

Voorkomen van bloedverlies uit bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het doel van oedeem en hyperalgesie in de ontstekingsfase?

A

ontzien van het wondgebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het doel van de invasie van macrofagen en leukocyten in de ontstekingsfase?

A

Reinigen van het wondgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem 3 processen in de proliferatiefase.

A

contractie myofibroblasten, sterke activiteit fibroblasten, functionele mechanische onbelaste prikkels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect en het doel van de contractie van myofibroblasten in de proliferatiefase?

A

wondcontractie wat leidt tot het verkleinen van het wondgebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het effect en het doel van de sterke activiteit van de fibroblasten?

A

Intensieve productie collageen type III wat leidt tot opbouw van granulatieweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het effect en het doel van de functionele mechanische onbelaste prikkels in de proliferatiefase?

A

Ordening van collagene vezels in de trekrichting waardoor littekenweefsel wordt voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Noem 5 processen in de remodelleringsfase.

A
  1. nieuwvorming cap.
  2. functionele mechanische belaste prikkels
  3. toename crosslinking
  4. productie grondsubtantie
  5. ingroei zenuwvezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het effect en het doel van de nieuwvorming capillairen?

A

aanleveren zuurstof voor de fibroblast waardoor er synthese collageen type I ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het effect en het doel van de functionele mechanische belaste prikkels

A

versterking van het collageen waardoor de belastbaarheid van het weefsel toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het effect en het doel van de toename van crosslinking?

A

Toename van treksterkte waardoor de belastbaarheid van het weefsel toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het effect van de productie van grondsubstantie?

A

Toename van GAG’s en PG’s waardoor de belastbaarheid van het weefsel toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het effect van de ingroei van zenuwvezels?

A

Herstel van de propriocepsis waardoor de stabiliteit hersteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Noem 5 verschillende hoofdgroepen van pathologien die schouderklachten kunnen veroorzaken.

A
  1. impingement
  2. ruptuur van rotatorcuff pezen
  3. frozen shoulder
  4. AC luxatie
  5. Schouderluxatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is een impingement?

A

Het gevolg van een niet goed werkende schouder. Doordat een structuur in de schouder is aangedaan kan deze opzetten, waardoor andere structuren in gedrang komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke bindweefselstructuren zijn betrokken bij een impingement?

A

Acromion, bursa, pees

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het verschil tussen een primair en secundair impingement?

A

Primair wordt de inklemming veroorzaakt door het lichaam zelf (structureel en constant aanwezig), secundair wordt de inklemming veroorzaakt door een andere pathologie. (inklemming tijdens bepaalde bewegingsuitstraling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van een secundair impingement?

A
  1. rotator cuff
  2. scapulaire dyskinesie
  3. SLAP-laesie
  4. Biceps
  5. Gird
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de functie van de scapula?

A
  1. stabiele basis GH gewricht vormen
  2. Pro en retractie bewegingen toelaten
  3. voldoende elevatie van het acromion garanderen tijdens bewegingen boven schouderhoogte
  4. een van de belangrijkste onderdelen in de schouderkinesie
  5. musculaire functie RC bepaling door positie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Iemand van 18 komt naar je toe met rugklachten, hij vertel in de anamnese dat zijn ouders recent gescheiden zijn, hij woont nog thuis. Hoe noem je de externe prikkel waar hij last van heeft?

A

Life event

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke lagen van ons systeem beïnvloeden stress?

A
  1. fysieke laag
  2. emotionele laag
  3. Psychische laag
33
Q

Noem de 2 stofjes die horen bij het HPA als stress systeem

A

cortisol en (nor)adrenaline

34
Q

Onder welk zenuwstelsel vallen het sympatisch zenuwstelsel en het parasympatisch zenuwstelsel?

A

vegetatief zenuwstelsel

35
Q

Noem 7 veranderingen in het lichaam als het sympatisch zenuwstelsel wordt geactiveerd

A
  1. pupil dilatatie
  2. minder speeksel
  3. snellere hartslag
  4. bronchiën die uitzetten
  5. stoelgang wordt minder
  6. glucogenese verminderd
  7. minder afscheiding van adrenaline en noradrenaline en verhinderen van blaas contractie.
36
Q

Welk hormoon wordt in de bijnierschors aangemaakt dat verantwoordelijk is voor het negatief feedback systeem?

A

cortisol

37
Q

Waar staat ACTH voor?

A

adrenocorticotropic hormone

38
Q

Noem 5 fysieke kenmerken van stress

A
  1. verhoogde spiertonus
  2. toegenomen pijnzin
  3. afname kwaliteit van het bindweefsel
  4. afname mechanische belastbaarheid
  5. vertraagd weefselherstel
39
Q

Noem de 4 fasen van de non-REM slaap

A

Fase 1: inslapen, lichtere slaap
Fase 2: licht slapen, K-complexen en slapspoelen
Fase 3 & 4: diepe slaap

40
Q

Noem 5 dingen waar je een hoger risico op hebt bij een slaaptekort, op gezondheid gebied.

A
  1. depressie
  2. overgewicht
  3. hypertensie
  4. diabetes mellitus
  5. eerder overlijden.
41
Q

Wat zijn de effecten van glucocorticoiden?

A

remt aanmaak ontstekingsmediatoren
Remt aanmaak immuunmediatoren
remt ensymatische afbraak door witte bloedcellen

42
Q

Via welke baan gaan de pijnprikkels naar de talamus toe?

A

tractus spinothalamicus

43
Q

Hoe heet het effect dat substance p in grote mate in het ruggenmerg wordt vrijgemaakt?

A

wind up effect

44
Q

Voor welke patienten kan pijn educatieprogramma werken?

A

patienten die:

  1. centrale sensitisatie
  2. catastroferen
  3. hypervigilantie
  4. kinesiofobie
  5. stress, depressie en somatosatie
45
Q

Hoe heet het verschijnsel dat er een toegenomen gevoeligheid van de neuronen die nociceptieve informatie verwerken en vervoeren in het CZS?

A

sensitisatie

46
Q

In het pijnmodel van Loeser waar zorgt de parietale lob voor?

A

pijngewaarwording

47
Q

In het pijnmodel van Loeser welke structuur zorgt voor de pijnbeleving?

A

lymbisch systeem

48
Q

Waar staat PAG voor?

A

periaquaductale grijze stof

49
Q

Waar staat WDR voor in de term WDR neuron?

A

Wide dynamic range

50
Q

Welke structuur in het lymbische systeem zorgt voor evalueren van gevoelens, emotie aan gebeurtenis/gevoel hangen?

A

gyris cinguli

51
Q

Noem 2 onderdelen van het limbisch systeem.

A

hippocampus, amygdala

52
Q

Het zenuwstelsel kan worden onderverdeeld in twee subsystemen. Welke?

A

animaal (somatisch)

vegetatief (autonoom)

53
Q

Het animale zenuwstelsel kan worden verdeeld in twee subsystemen. Welke?

A

motorisch en sensorisch

54
Q

Het vegetatieve zenuwstelsel kan worden onderverdeeld in twee subsystemen. Welke?

A

motorisch en sensorisch

55
Q

Het motorisch vegetatieve zenuwstelsel kan worden onderverdeeld in twee subsystemen. welke?

A

(ortho) sympatisch en parasympatisch

56
Q

Noem de verschillende structuren van het stressregulatiesysteem.

A
  1. hypothalamus
  2. hypofyse
  3. bijnieren
  4. limbisch systeem
57
Q

Wat is het effect van stress op het autonome zenuwstelsel?

A

stress activeert het sympatische zenuwstelsel en deactiveert het parasympatische zenuwstelsel.

58
Q

Wat is het neuro-endocriene stelsel?

A

De hypothalamus activeert de locus coeruleus (het sympatisch zenuwstelsel). Dit zorgt voor activatie van de het bijniermerg. Daardoor wordt adrenaline en noradrenaline geproduceert (door het bijniermerg).

59
Q

Tot welke groep behoren adrenaline en noradrenaline?

A

catecholaminen

60
Q

Welke organen leiden tot activiteit?

A

ergotrope organen

61
Q

Welke organen leiden tot inactiviteit?

A

trofotrope organen.

62
Q

Wat is het gevolg van het vrijkomen van catecholaminen?

A
  1. stimulering ergotrope organen
  2. remming trofotrope organen
  3. glycogenolyse
  4. toename immuunrespons
  5. toename ontstekingsreactie
63
Q

Wat is glycogenolyse

A

afbraak van glycogeen naar glucose.

64
Q

Hoe wordt de afbraak van glycogeen naar glucose genoemd?

A

glycogenolyse

65
Q

Uit welke onderdelen bestaat de HPA-as?

A

hypothalamus
Hypofyse
bijnierschors

66
Q

Wat is de volledige naam van de HPA as?

A

hypothalamus, pituatary adranal cortex.

67
Q

Wat is de volledige naam van de HPA as?

A

hypothalamus, pituatary adranal cortex.

68
Q

Welk hormoon geeft de hypothalamus af aan de hypofyse?

A

CRH

69
Q

Welk hormoon geeft de hypofyse af aan de bijnierschors?

A

ACTH

70
Q

Welk hormoon geeft de bijnierschors af?

A

cortisol.

71
Q

Wat is de functie van slaap?

A

schoonmaken van de hersenen en herstel van het lichaam.

72
Q

Welk hormoon zorgt ervoor dat je wakker wordt?

A

cortisol.

73
Q

Welke vormen van slaap heb je?

A

REM en non rem

74
Q

Welke vormen van non rem slaap heb je?

A

4 fasen:
I inslapen, lichtere slaap
II lichte slaap
III en IV: diepe slaap

75
Q

Wat betekent hyperalgesie?

A

Er is wel gevaar, maar het pijnsignaal wordt versterkt doorgegeven. Dit heet ook wel modulatie. Er is dan sprake van centrale sensitisatie in het ruggenmerg.

76
Q

Wat betekent allodynie?

A

Er is geen pijnprikkel, maar het signaal wordt wel omgezet naar een pijnprikkel. Er is sprake van modificatie.

77
Q

Wat gebeurd er bij chronificering van de pijn?

A
  1. atrofie van de hippocampus
  2. verhoogde activiteit verschillende onderdelenv an het limbisch systeem (amygdala, insula, anterieure cingulate gyrus)
  3. geen verhoogde activiteit van somatosensorische cortex
78
Q

Noem de vier niveaus van pijn volgens het pijnmodel van Loeser.

A
  1. nociceptie
  2. pijngewaarwording
  3. pijnbeleving
  4. pijngedrag