FMH Flashcards

1
Q

Wat is een primair impingement?

A

een structurele verandering van de ruimte onder het schouderdag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een secundair impingement?

A

een inklemming die ontstaat door veranderingen in weefsels die lager dan de kop van de bovenarm zijn gepositioneerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil tussen een primair en een secundair impingement?

A

Dit is een indeling naar oorzaak. Bij een primair impingement ligt de oorzaak in het gewricht zelf, bij een secundair impingement ligt het er buiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke indeling van impingement zijn er?

A

intern en extern,

primair en secundair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Maak de zin af: een primair impingement is altijd een ……..

A

extern impingement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het verschil tussen een intern en een extern impingement?

A

Intern zit de inklemming in het glenohumerale gewricht, extern zit de inklemming in de subacromiale ruimte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt de pijn gevoeld bij een intern impingement?

A

dorsaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spieren zijn betrokken bij een intern impingement?

A

infraspinatus en supraspinatus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke test bepalen of er sprake is van een intern of een extern impingement?

A
Jobe
Neer
Hawkins Kennedy
Apprehension
Waar wordt de pijn gevoeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef de uitslagen van de verschillende testen voor een intern impingement.

A
Jobe +
Neer + (ant)
Hawkins Kennedy +
Apprehension +
Waar wordt de pijn gevoeld: ant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geef de uitslagen van de verschillende testen voor een extern impingement.

A
Jobe -
Neer + post
Hawkins Kennedy -
Apprehension +
Waar wordt de pijn gevoeld post
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke test doe je bij om te bepalen of er sprake is van een primair of secundair impingement?

A

Relocation en release

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de uitslag van de relocation test bij een primair impingement?

A

negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de uitslag van de relocation test bij een secundair impingement?

A

positief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 5 pathologien voor schouder impingements?

A
  1. rotator cuff pathology
  2. Scapulaire dyskinesie
  3. Instabiliteit
  4. Biceps-SLAP pathologie
  5. GIRD
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn de symptomen voor een schouderimpingement?

A

painfull arc
pijn tijdens bovenhandse bewegingen
pijn in de deltoideus regio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke test voer je uit om te bepalen of er sprake is van een rotator cuff pathologie?

A
Full can (volgens Ann Cools)
Volgens THIM
Lateral Jobe
Drop Arm test
External rotation lag sign
Lift off test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke test voer je uit om te bepalen of er sprake is van een scapulaire dyskinesie?

A

SAT en SRT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke test voer je uit om te bepalen of er sprake is van een instabiliteit?

A

laxity tests

apprehension/relocation test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke tests voer je uit om te bepalen of er sprake is van een Biceps SLAP pathologie?

A

O’ Brien
Speed
Biceps Load II

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke tests voer je uit om te bepalen of er sprake is van een GIRD pathologie

A

IR

beperkte ROM in bewegingsonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
Van welke pathologie is sprake als je de volgende uitslagen krijgt?
Jobe +
Neer +
Hawkins +
Apprehension +
Pijn is ventraal
A

extern impingement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
Van welke pathologie is sprake als je de volgende uitslagen krijgt?
Jobe -
Neer + post
Hawkins -
Apprehension +
Pijn is dorsaal
A

intern impingement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Van welke pathologie is sprake als de Full Can positief is?

A

Rotator cuff pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Van welke pathologie is sprake als de SRT en de SAT positief zijn?

A

Scapulaire dyskinesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Van welke pathologie is sprake als de laxity test en de apprehension relocation positief zijn?

A

instabiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Van welke pathologie is sprake als de O Brien en de Speeds en de Biceps Load II positief zijn?

A

Biceps-SLAP pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Van welke pathologie is sprake als de IR positief is en de ROM beperkt is?

A

GIRD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Geef de indeling van Kibbler

A

Type 1: tipping
Type 2: winging
type 3: Shrugging
Type 4: Symmetrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zie je aan de scapula als de levator scapula hypertoon is?

A

De scapula tipt dan naar voren, de onderkant is meer zichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke spieren spelen met name een rol bij scapula dyskinesie?

A

m. levator scapula
m. pectoralis minor
m. trapezius pars descendens
m. rhomboideus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke twee globale oorzaken liggen ten grondslag aan scapula dyskinesie?

A
  1. Gebrek aan ROM/flexibiliteit

2. Gebrek aan performance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de oorzaak van gebrek aan performance bij scapula dyskinesie?

A
  1. gebrek aan kracht
  2. gebrek aan uithoudingsvermogen
  3. gebrek aan snelheid

Feitelijk gebrek aan coordinatie dus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de oorzaken van gebrek aan ROM/flexibiliteit bij scapula dyskinesie?

A
  1. verkorte pectoralis minor
  2. posterieure beperking glenohumeraal
  3. beperking myogene structuren rond scapula
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe wordt het actief bewegingspatroon in het engels genoemd?

A

muscle performance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Welke twee componenten worden opgenoemd bij muscle performance?

A

Muscle control + muscle strength

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke componenten maken deel uit van muscle control?

A

co-contraction en force couples. Denk hierbij aan agonisten en antagonisten en samenwerkende spieren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke zorgen voor muscle strength?

A

m. trapezius pars ascendens
m. trapezius pars transversus
m. serratus anterior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zouden de oorzaken kunnen zijn van de scapulaire dyskinesie type I?

A
  1. inactieve m. trapezius pars ascendens
  2. hypertone m. pectoralis minor
  3. hypertone m. pectoralis major
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat gebeurd er bij tipping?

A

De bovenkant van de scapula beweegt naar ventraal, waardoor de onderkant van de scapula naar dorsaal beweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke scapulaire dyskinesie kan ontstaan bij een inactieve m. trapezius pars ascendens?

A

tipping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke scapulaire dyskinesie kan ontstaan bij een inactieve m. pectoralis minor en/of major?

A

tipping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke beweging maakt de scapula bij winging?

A

het laterale deel van de scapula beweegt naar ventraal, waardoor het mediale deel van de scapula naar dorsaal beweegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van winging?

A
  1. verzwakte m. trapezius, serratus anterior of rhomboideus
  2. Hypertone infraspinatus
  3. posterieure beperking glenohumeraal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke beweging maakt de scapula bij shrugging?

A

de scapula maakt een beweging naar craniaal, waardoor de ene schouder hoger komt te staan in de beweging dan de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat kunnen de oorzaken zijn van shrugging?

A
  1. overactiviteit van de levator scapula en de trapezius descendens
  2. inactiviteit van de trapezius pars ascendens.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is het kenmerk van de symmetrische afwijking bij scapula dyskinesie?

A

een symmetrisch patroon zonder afwijking terwijl de SRT en SAT wel positief zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is de grondslag van de fysiotherapeutische interventie bij scapula dyskinesie?

A

de oorzakelijke factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat zijn de valkuilen bij de diagnostisering van scapula dyskinesie?

A
  1. wat is de oorzaak, wat is het gevolg?
  2. wat is normaal?
  3. er is sprake van een kinetische keten
  4. Vaak meerdere afwijkende patronen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke 3 fasen kent de trainingsopbouw voor scapula dyskinesie?

A
  1. Cognitief
  2. Associatief
  3. Autonoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Waar bestaat de cognitieve fase uit bij de trainingsopbouw voor scapula dyskinesie?

A

techniek en uithoudingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Waar bestaat de associatieve fase uit bij de trainingsopbouw voor scapula dyskinesie?

A

hypertrofie

Er wordt begonnen met explosiviteit en snelheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waar bestaat de autonome fase uit bij de trainingsopbouw voor scapula dyskinesie?

A

hypertrofie

Er wordt getraind in plyometrie en sportspecifiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat houdt spiercontrole in?

A

krachtenkoppels die goed met elkaar in evenwicht zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat houdt neuromusculaire coordinatie in?

A

Bijvoorbeeld met de ogen dicht de neus kunnen aanraken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Wat is het belangrijkste bij glenohumerale instabiliteit?

A

stabiliteit moet uit de keten komen. Je moet dus de hele keten bekijken. Je begint daarbij bij de positie die heel lastig is voor de patient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Waar start je mee bij het trainen bij glenohumerale instabiliteit?

A

je start met gesloten keten oefeningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Welke punten zijn belangrijk bij trainen voor glenohumerale instabiliteit?

A
  1. rotator cuff presetting ==> start met gesloten keten
  2. hele keten meenemen
  3. veel vormen van feedback
  4. techniek belangrijker dan gewicht
  5. progressieve opbouw richting ADL/sport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Welke twee stappen kunnen worden onderscheiden na het eerste onderzoek bij een sportongeval?

A

dezelfde als bij “normale” patienten: DTF (screening en sneltesten) of verwijzing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Welke drie stappen kunnen worden onderscheiden na DTF bij een sportongeval?

A
  1. Terugverwijzen HA
  2. Aanvullende anamnese en onderzoek (verslaglegging HA)
  3. Doorsturen naar spoedeisende hulp
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

welke stap volgt op de verwijzingsstap bij een sportongeval?

A

anamnese en onderzoek met daarbij de verslaglegging voor de huisarts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Welke fysiotherapeutische zaken zijn van belang bij sportongevallen?

A
DTF
Screeningstesten
Ottawa ankle rules
Lachmann test
Thomson/Simmonds (achillespees)
Uitsluiten van fracturen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Welke graden kent het collateraal bandletstel van de knie?

A

Graad 1, 2 en 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat houdt Graad 1 in van collateraal bandletsel van de knie?

A
  • geen toename in speling
  • lokale drukpijn over laesie
  • pijn bij varus of valgus stress
  • zwelling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat houdt graad 2 in van collateraal bandletsel van de knie?

A
  • partiele ruptuur collageen c.q. vasculair
  • versterkte speling (0,5-1,0cm)
  • veel pijn bij palpatie van laesie, valgus en varus stress en maximale ROM
  • synovitis en hydrops zijn regelmatig aanwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Wat houdt graad 3 in van collateraal bandletsel van de knie?

A
  • totale ruptuur collageen dan wel vasculair
  • versterkte speling (> 1cm)
  • Pijn bij palpatie van laesie
  • geringe tot geen pijn bij valgus en varus stress
  • soms lokaal hematoom zichtbaar
  • hydrops regelmatig aanwezig.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is het ongevalsmechanisme bij een vkb letsel?

A

Draaitrauma vooral tijdens beoefening van sporten. Endorotatie geeft eerder letsel dan exorotatie. Ook hyperextensie kan VKB letsel veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is kenmerkend bij vkb letsel?

A

Vaak treedt een “knap” op die hoorbaar kan zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Hoe wordt vkb letsel vastgesteld?

A

Lachmantest (sensitiviteit: 0,85, specificiteit: 0,94)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Wat is het ongevalsmechanisme bij een achterste kruisband letsel?

A

Vooral door hyperextensie, misstap tijdens rennen of springen of tijdens skien. Graad 3 komt minder vaak voor, graad 1 of 2 komt veel vaker voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Hoe wordt achterstekruisbandletsel vastgesteld?

A

Schuifladefenomeen naar achteren in 90 graden, het onderbeen zakt naar achteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Welke testen worden uitgevoerd bij acuut enkelletsel?

A

Ottawa ankle rules en Functiescore.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Wat is kenmerkend voor de Functiescore?

A

Moet binnen 5 dagen worden afgenomen

< 40 punten is licht letsel, > 40 punten is zwaar letsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Wat is de outcome voor de ottawa ankle rules?

A

Is er verder beeldvormend onderzoek nodig?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Welke testen worden uitgevoerd bij chronisch enkelletsel?

A
  1. BFO
  2. proprioceptietest
  3. krachttest
  4. GALN
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Welke test worden uitgevoerd bij zowel acuut als bij chronisch enkelletsel?

A

PSK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Welke twee vormen van ruptuur zijn er bij spierscheuringen?

A

compressieruptuur en distractieruptuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Wat zijn de kenmerken van een compressieruptuur?

A

direct uitwendig geweld zoals bijvoorbeeld een knietje op de dij of een elleboogstoot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Wat zijn de kenmerken van een distractieruptuur?

A

indirect geweld, bij sporten waar veel accelleraties/deceleraties plaats vinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat is de belangrijkste klacht na een spierruptuur?

A

pijn. Soms is een heamatoom voelbaar en/of zichtbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Welke aandoeningen zijn er voor de duim en de vingers?

A

peesrupturen
ligamentsrupturen
fracturen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Noem een voorbeeld van een ligamentsruptuur in de hand

A

skiersduim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Wat is een skiersduim?

A

ruptuur van het ulnaire collaterale ligament als gevolg van een geforceerde abductie en extensie waarbij nog eens extentie en radiaaldeviatie bijkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Wat zijn arbeidsrelevante aandoeningen?

A

aandoeningen die, al of niet veroorzaakt door het werk, het functioneren op het werk nadelig beinvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Wat zijn arbeidsgerelateerde aandoeningen?

A

klachten die door het werk zijn ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Noem de 4 gezondheidsdetermanten

A
  1. Biologische factoren
  2. Fysieke omgeving
  3. Sociale omgeving
  4. Leefstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
87
Q

Wat is de rol van de fysiotherapeut bij de fysieke omgeving?

A

adviseren ten opzichte van de situatie, zoals bijvoorbeeld werkplekafstelling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
88
Q

Wat is de rol van de fysiotherapeut bij de sociale omgeving?

A

adviseren over bijvoorbeeld belastbaarheid en belasting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
89
Q

Wat is de rol van de fysiotherapeut bij de leefstijl?

A

Advisering van bijvoorbeeld een bravopatient.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
90
Q

Noem de vier determinanten voor het arbeidsproces

A

De 4 A’s

  1. Arbeidsomstandigheden
  2. Arbeidsverhoudingen
  3. Arbeidsvoorwaarden
  4. Arbeidsinhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
91
Q

Hoe ziet de cirkel er uit van het belasting-belastbaarheidsmodel van Van Dijk?

A

Persoon=> arbeid=> belastingsverschijnselen => belastinggevolgen=> persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
92
Q

Op welke manier kan worden ingegrepen in het model van Van Dijk?

A

Met de regelmogelijkheden. Dit zit tussen arbeid en belastingsverschijnselen in. De regelmogelijkheden moeten in kaart gebracht worden door de patient. De fysio coacht de patient hierin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
93
Q

Waar zitten de herstelmogelijkheden volgens het model van Van Dijk?

A

tussen de belastingsverschijnselen (korte termijn) en de belastingsgevolgen (lange termijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
94
Q

Uit welke twee componenten bestaat de belastbaarheid?

A

mentale belastbaarheid en fysieke belastbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
95
Q

Uit werke 5 elementen bestaat de fysieke belastbaarheid?

A
Spierkracht
Uithoudingsvermogen
Leningheid
Snelheid
Gedrag/leefstijl
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
96
Q

Hoe ziet de arbeidsgeorienteerde werkwijze van een fysiotherapeut eruit?

A
  1. intake
  2. reguliere behandeling
  3. Herstelbegeleiding
  4. Individuele instructie of training op de werkplek
  5. belastbaarheidstraining
97
Q

Wat is een pijncontingente behandeling?

A

de pijn is de leidraad voor de behandeling. Reintegratie vindt plaats op geleide van de afname van de klachten.

98
Q

Wat is een tijd contingente behandeling?

A

tijdcontingente aanpak bij reintegratie wordt gehanteerd als ervan uitgegaan kan worden dat er sprake is van a-specifieke klachten en bij chronische pijnsyndromen.

99
Q

Wat is het doel van de richtlijn menisectomie?

A

de postoperatieve behandeling na een primaire meniscectomie

100
Q

Op welke patienten heeft de richtlijn menisectomie betrekking?

A

Op patienten die een primaire meniscectomie hebben ondergaan. Idealiter vindt de instroom plaats binnen 10 dagen na de operatie.

101
Q

Wat is de meest gangbare operatietechniek bij een menisectomie?

A

partiele meniscectomie (95%)

102
Q

Wat kunnen de gevolgen zijn van een meniscectomie op langere termijn bij stoornissen in anatomische eigenschappen?

A
  1. weefselschade t.g.v. oorspronkelijke letsel
  2. weefselschade t.g.v. de operatie (bijvoobeeld haemarthros, actieve ontstekingsreactie (artritis, synoviitis): zwelling, roodheid, verhoogde temperatuur
  3. littekentvorming
  4. degeneratieve verschijnselen
103
Q

Wat zijn de bevorderende prognostische factoren voor herstel na een meniscectomie?

A

1 participatie in sport pre operatief

2. goede voorbereiding op sport post operatief

104
Q

Wat zijn de belemmerende prognostische factoren voor herstel na een meniscectomie?

A
  1. gecompliceerd letsel
  2. plaats resectie
  3. hoeveelheid verwijderd weefsel (veel)
  4. financiele compensatie van werkgever
  5. eerdere knieoperatie(s)
  6. preoperatieve pijn
105
Q

Van welke factoren is het natuurlijk beloop na een meniscectomie afhankelijk?

A
  1. lokalisatie
  2. de aard van het letsel
  3. preoperatieve situatie
  4. partiele of totale resectie
  5. nevenpathologie
  6. eventuele andere problemen.
106
Q

Wat is het natuurlijk beloop bij een meniscectomie?

A

1 binnen twee weken moet er een verbetering te zien zijn.

2. vanaf ongeveer zes weken na de meniscectomie moet de patient weer normaal adl activiteiten kunnen uitvoeren.

107
Q

Hoeveel patienten profielen staan er in de richtlijn meniscectomie?

A

2

108
Q

Hoe omschrijf je patienten profiel 1 uit de richtlijn meniscectomie?

A

snel herstel al dan niet begeleidt

109
Q

Hoe omschrijf je patienten profiel 2 uit de richtlijn meniscectomie?

A

langdurig revalidatietraject met vertraagd herstel.

110
Q

Wat zijn de rode vlaggen bij een meniscectomie?

A
  1. persisterende onbegrepen pijn
  2. te lage belastbaarheid van de knie.
  3. ontstekingsverschijnselen als gevolg van infectie
  4. persisterende ontstekingsverschijnselen
  5. De pijn is niet provoceerbaar of reduceerbaar
  6. De zwelling neemt niet af
  7. De knie wordt niet dunner, ondanks bewegen en/of oefenen.
111
Q

Welke meetinstrumenten worden gebruikt bij een meniscectomie voor de functies en anatomische eigenschappen?

A
Fluctuatietest
extension lag test
patella optrekken
VAS
Lysholmscore
GALN
112
Q

Welke meetinstrumenten worden gebruikt bij een meniscectomie voor de activiteiten?

A

PSK

Lysholmscore

113
Q

Welke meetinstrumenten worden gebruikt bij een meniscectomie voor de participatie?

A

Tegnerscore

114
Q

Welke meetinstrumenten worden gebruikt bij een meniscectomie voor de externe factoren?

A

Lysholmscore

115
Q

Wat voor soort meetinstrument is de fluctuatietest?

A

diagnostisch en evaluatief

116
Q

Wat wordt er gemeten met de fluctuatietest?

A

de hoeveelheid vocht in de knie.

117
Q

Wat voor soort meetinstrument is de extension lag test?

A

diagnostisch en evaluatief

118
Q

Wat wordt er gemeten met de extension lag test?

A

Het verschil tussen de actieve ROM en de passieve ROM

119
Q

Wat voor soort meetinstrument is patella optrekken?

A

diagnostisch en evaluatief

120
Q

Wat wordt er gemeten met de patella optrekken?

A

de stabiliteit van de patella

121
Q

Wat voor soort meetinstrument is de VAS?

A

diagnostisch en evaluatief

122
Q

Wat wordt er gemeten met de VAS?

A

Pijn

123
Q

Vanaf hoeveel mm is er sprake van matige pijn bij de VAS?

A

49 mm

124
Q

Vanaf hoeveel mm is er sprake van ernstige pijn bij de VAS?

A

75 mm

125
Q

Wat voor soort meetinstrument is de lysholmscore?

A

diagnostisch en evaluatief op functies en anatomische eigenschappen
diagnostisch en evaluatief op activiteiten
Prognostisch op externe factoren.

126
Q

Wat wordt er gemeten met de lysholmscore?

A

Vragenlijst met 8 items die patient en fysio samen invullen. Brengt de mate van knie-instabiliteit in kaart zowel op stoornisniveau als op beperkingsniveau.

127
Q

Wat betekent een hoge Lysholmscore?

A

geringe mate van knie-instabiliteit

128
Q

Wat is de hoogste Lysholmscore?

A

100 (=geen symptomen van beperking)

129
Q

In hoeveel categorieen wordt de totaalscore van Lysholm ingedeeld?

A

4

130
Q

Hoe zijn de categorieen van Lysholm ingedeeld?

A

0-65: slecht
65-83: redelijk
84-90: goed
91-100: Uitstekend

131
Q

Wat meet de Tegnerscore?

A

diagnostisch en evaluatief op participatieniveau

132
Q

Geef een korte beschrijving van de Tegner score

A

bevat 1 item waarbij de patient zelf de zwaarte van zijn/haar werk en sportactiviteiten aangeeft. De scoring varieert van 0 tot 10. Een hoge score komt overeen met een hoog activiteitenniveau.

133
Q

Welke twee meetinstrumenten worden als aanvullling op elkaar gebruikt bij een meniscectomie?

A

Lysholm en Tegner

134
Q

Hoe lang duurt het diagnostisch proces bij een meniscectomei?

A

1 zitting bij normaal herstel, 2 of meer bij afwijkend beloop.

135
Q

Welke fasen worden onderscheiden in het herstelproces van een pt met een meniscectomie?

A

Fase 1: minder belast (onder te verdelen in fase 1a: acuut en fase 1b: subacuut)
Fase 2: belast

136
Q

Hoe lang duurt fase 1a bij een meniscectomie?

A

meestal 0-5 dagen postoperatief

137
Q

Hoe lang duurt fase 1b bij een meniscectomie?

A

5-10 dagen postoperatief

138
Q

Wat zijn de doelen van fase 1a bij een meniscectomie? (6)

A
  1. Vermindering gevolgen operatie
  2. vermindering pijn
  3. afstemming belasting op belastbaarheid kniegewricht
  4. preventie bewegingsangst
  5. verbeteren beperkingen in ADL
  6. leren gedoseerd te bewegen.
139
Q

Wat zijn de doelen van fase 1b bij een meniscectomie? (9)

A
  1. normalisering mobiliteit kniegewricht spierlengte
  2. toename/normalisering actieve stabiliteit knie, kracht, coordinatie, uithoudingsvermogen beenspieren
  3. vermindering bewegingsangst
  4. dynamisch gaan
  5. afbouwen lopen met krukken
  6. verbetering eenvoudige adl activiteiten
  7. lopen en traplopen
  8. goede kwaliteit van bewegen
  9. transfers: gaan zitten/staan
140
Q

Wat zijn de behandeldoelen van fase 2 bij een meniscectomie? (9)

A
  1. afname stoornissen die verminderde kwaliteit van bewegen of beperking in activiteiten veroorzaken
  2. herstel bewegingsautomatisme.
  3. handhaving en verbetering gangpatroon
  4. verbetering complexe adl activiteiten
  5. lopen en draaien, lopen met een last.
  6. roeien, fietsen
  7. complexe, meervoudige transfers
  8. verbetering sport- en werkgerelateerde activiteiten
  9. bevordering participatie in werk, hobby’s, sport en recreatie
141
Q

Welke informatie geeft de fysiotherapeut in fase 1a? (6)

A
  1. wat zijn de aangedane structuren?
  2. Laat zien hoe je kunt lopen op geleide van pijn en zwelling
  3. laat zien hoe je dynamisch kunt bewegen.
  4. informeert over de aard en de ernst van het letsel
  5. informeert over de duur van het herstel en de prognose
  6. informeert over de afbouw van de medicatie.
142
Q

Welke adviezen geeft een fystiotherapeut in fase 1a? (7)

A
  1. mate van belastbaarheid en belasting
  2. koudetherapie, hooguit ter pijndemping
  3. gedoseerd bewegen
  4. sporten is te belastend
  5. rust nemen
  6. bewegen (werkt herstellend)
  7. gebruik van krukken
143
Q

Welke oefeneningen geeft een fysiotherapeut in fase 1a?

A
  1. functies van het kniegewricht binnen de grenzen van de belastbaarheid
  2. actief bewegen van de knie
  3. adl activiteiten (evt. met krukken)
144
Q

Hoe begeleidt de fysiotherapeut in fase 1a?

A

door hulpmiddelen te verstrekken

145
Q

Welke informatie en adviezen geeft de fysiotherapeut in fase 1b?(4)

A
  1. belasting en belastbaarheid
  2. belang van thuis oefenen
  3. afbouwen medicatie
  4. angst voor bewegen/belasten
146
Q

Welke oefeningen geeft een fysiotherapeut in fase 1b?(5)

A
  1. functies, opbouwend in belasting
  2. actieve musculaire stabiliteit van de knie (kracht, coordinatie, balans, proprioceptie)
  3. adl activiteiten opbouwend in belasting (zonder krukken)
  4. kwaliteit van bewegen
  5. activiteiten gerelateerd aan bewegingsangst.
147
Q

Hoe begeleidt de fysiotherapeut in fase 1b?

A

door huiswerkoefeningen mee te geven.

148
Q

Welke informatie en adviezen geeft de fysiotherapeut in fase 2? (2)

A
  1. haalbaarheid (eind)doelen

2. belang van dagelijks thuis oefenen.

149
Q

Welke oefeningen geeft een fysiotherapeut in fase 2? (5)

A
  1. functies gerelateerd aan probleemgebied
  2. activiteiten gerelateerd aan probleemgebied
  3. lopen, knielen, hurken, springen
  4. complexe activiteiten
  5. sport-, hobby- en werkgerelateerde activiteiten
150
Q

Hoe begeleidt de fysiotherapeut in fase 2? (2)

A
  1. terugkeer naar sport, hobby en werk

2. Belang van complexere huiswerkoefeningen

151
Q

Noem de drie tests waarmee je een vkb letsel kunt diagnostiseren.

A
  1. Lachman test
  2. Voorste schuifladetest
  3. Pivot shift test
152
Q

Welke tests moet je uitvoeren om een vkb letstel te diagnostiseren?

A

Lachman test

153
Q

Wanneer mag je de pivot shifttest uitvoeren?

A

alleen als je bekwaam bent bij het diagnostiseren van vkb letsel.

154
Q

Welke tests moet je uitvoeren om een akb letsel vast te stellen? (3)

A

step-offtest
achterste schuifladetest
actieve quadricepstest

155
Q

Welke test moet je uitvoeren om een superficiale mediale collateraal ligament letsel te diagnostiseren?

A

valgus stresstest

156
Q

Welke tests moet je uitvoeren om posteromediaal complex te diagnostiseren?

A

Valgus stresstest
anteromeidaal-rotatoire stabiliteitstest
Dialtest

157
Q

Welke tests moet je uitvoeren om laterale collaterale ligament letsel te diagnostiseren?

A

varus stresstest in 20 graden

158
Q

Welke tests moet je uitvoeren om posterolateraal complex te diagnostiseren?

A

varus stresstest

Dialtest

159
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor functies en anatomische eigenschappen in fase 1a bij een meniscectomie?

A
  1. vermindering van gevolgen van operatie
  2. vermindering van pijn
  3. afstemming bealsting op belastbaarheid kniegewricht
  4. preventie bewegingsangst
160
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor activiteiten in fase 1a bij een meniscectomie?

A
  1. verbetering beperkingen in adl activiteiten

2. leren gedoseerd te bewegen

161
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor functies en anatomische eigenschappen in fase 1b bij een meniscectomie?

A
  1. normalisering mobiliteit kniegewricht, spierlengte
  2. toename/normalisering actieve stabiliteit knie, kracht, coordinatie, uithoudingsvermogen beenspieren
  3. Vermindering bewegingsangst
  4. dynamisch gaan
162
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor functies en anatomische eigenschappen in fase 2 bij een meniscectomie?

A
  1. afname stoornissen die verminderde kwaliteit van bewegen of beperkingen in activiteiten veroorzaken
  2. herstel bewegingsautomatisme
  3. handhaving en verbetering gangpatroon
163
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor activiteiten in fase 1b bij een meniscectomie?

A
  1. afbouwen lopen met krukken
  2. verbetering eenvoudige adl activiteiten
  3. lopen en traplopen
  4. goede kwaliteit van bewegen
  5. transfers: gaan zitten/staan
164
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor activiteiten in fase 2 bij een meniscectomie?

A
  1. verbetering complexe adl activiteiten
  2. lopen en draaien, lopen met een last
  3. roeien, fietsen
  4. complexe, meervoudige transfers
  5. verbetering sport- en werkgerelateerde activiteiten
165
Q

Wat zijn de behandeldoelen voor participatie in fase 2 bij een meniscectomie?

A

bevordering participatie in werk, hobby’s, sport, recreatie

166
Q

Wat is normaal herstel voor een meniscectomie?

A

participatie in werk sport en hobby kan gemiddeld in vier tot zes weken worden bewerkstelligd.

167
Q

Wat wordt er toegepast bij een meniscectomie als er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor stoornissen?

A

graded activity

168
Q

Wat is de maximale behandelduur bij een meniscectomie?

A

drie maanden

169
Q

Wat zijn gele vlaggen?

A

psychosociale (meestal herstelbelemmerende) factoren

170
Q

Welke mate van complexiteit zijn er bij de gele vlaggen?

A
  1. ongecompliceerd
  2. licht gecompliceerd
  3. matig gecompliceerd
  4. zwaar gecompliceerd
171
Q

Wie behandeld de patienten met ongecompliceerde gele vlaggen?

A

algemene fysiotherapeut.

172
Q

Wie behandeld de patienten met licht gecompliceerde gele vlaggen?

A

algemeen fysiotherapeut in samenwerking met de psychosomatische fysiotherapeut

173
Q

Wie behandeld de patienten met de matig gecompliceerde gele vlaggen?

A

PSF in combinatie met psycholoog

174
Q

Wie behandelt de patienten met de zwaar gecompiceerde gele vlaggen?

A

PSF in multidisciplinaire setting

175
Q

Geef een omschrijving van een patient met ongecompliceerde gele vlaggen

A

in psychologisch opzicht een stabiel persoon. Er is in potentie een voldoende mate van zelfregulatie ten aanzien van gezondheids- of andere levensproblemen.

176
Q

Geef een omschrijving van een patient met licht gecompliceerde gele vlaggen

A
  • disfunctionele ziekte opvattingen, ziektegedragingen en emoties rondom de aandoening en zijn gevolgen. Deze zijn relatief eenvoudig met voorlichting te corrigeren
  • Een in psychisch opzicht, stabiel persoon met een voor hem/haar betekenisvol leven met voldoende zelfregulatie. Is door verkeerde (ziekte) opvattingen en gebrekkige informatie niet optimaal
177
Q

Geef een omschrijving van een patient met matig gecompliceerde gele vlaggen

A
  1. meerdere ziekteopvattingen en/of ziektegedragingen, die disfunctioneel en hardnekkig zijn
  2. impact binnen meerdere levensgebieden
  3. voor herstel ongunstige persoonskenmerken
  4. Zelfregulatie is onvoldoende
  5. Zelfsturing bemoeilijkt door levensproblematiek
178
Q

Geef een omschrijving van een patient met zwaar gecompliceerde gele vlaggen

A
  1. disfunctionele ziekte opvattingen, ziektegedragingen en emoties
  2. Ongunstige persoonskenmerken
  3. Matig tot ernstige psychopathologie
  4. sprake van ernstig middelen misbruik
  5. Traumatiserende gebeurtenissen
  6. Gezondheidsklachten hebben een duidelijke functie
  7. Zelfregulatie is uitermate beperkt
  8. de patient heeft zich bij problematiek neergelegd.
179
Q

Noem 5 meetinstrumenten die kunnen worden ingezet bij gele vlaggen.

A
  1. PSS-10
  2. 4 DKL
  3. TSK
  4. IPQ-K
  5. RAND-36
180
Q

Wat is de volledige naam van de PSS-10?

A

Percieved Stress scale

181
Q

Wat meet de PSS-10?

A

De schaal geeft aan hoe onvoorspelbaar, niet controleerbaar en overbelast mensen hun leven ervaren. De uitkomst laat zien of iemand at risk is voor stress. In de lijst wordt gevraagd naar gevoelens en gedachten over stress over de laatste 2 weken.

182
Q

Hoe wordt de scoring van de PSS-10 gedan?

A

Er wordt gekeken naar een normtabel. Je bekijkt hoe de patient scoort ten opzichte van de norm.

183
Q

Wat is de volledige naam van de 4 DKL

A

vier dimensionale klachten lijst

184
Q

Welke 4 dimensies worden gemeten met de 4 DKL

A

Distress, depressie, angst en somatisatie

185
Q

Wat zijn de afkappunten voor de 4 DKL

A

Distress: 0-10 geen afwijking, 11-20 matig, 21-32 ernstig
Depressie: 0-2 geen afwijking, 3-5 matig, 6-12 ernstig
Angst: 0-7 geen afwijking, 8-12 matig, 13-24 ernstig
Somatisatie: 0-10 geen afwijking, 11-20 matig, 21-32 ernstig

186
Q

Wat is de volledige naam van de TSK?

A

Tampa scale for kinesiophobia

187
Q

Wat meet de TSK?

A
  1. mate van pijngerelateerde vrees
  2. beinvloeding van activiteitenniveau
  3. Vrees voor letsel/weefselschade
  4. vermijdingsgedrag
188
Q

Bij welke doelgroep gebruik je de TSK?

A

patienten met (sub) acute en chronische lage rugpijn en fibromyalgie

189
Q

Wat betekent het als iemand hoog scoort op de TSK?

A

geeft een langere hersteltijd

190
Q

Geef de afkapwaarden van de TSK

A

<20 geen of een normale angst voor bewegen

2036: irrationele angst voor bewegen

191
Q

Wat is de volledige naam van de IPQ-K

A

Illness perception Questionnaire (korte versie)

192
Q

Wat meet de IPQ-K

A

Ziekteperceptie, geeft richting aan de behandeling van de fysiotherapeut.

193
Q

Wat meet de RAND-36?

A

de standpunten van de patient over de eigen gezondheid.

194
Q

Wanneer is er sprake van een statische spierbelasting?

A

De spieren zijn langdurig (>4sec) aangetrokken zonder beweging

195
Q

Met welk meetinstrument meet je trekken/duwen?

A

KIM trekken duwen

196
Q

Met welk meetinstrument meet je dragen/tillen?

A

NIOSH en Kim dragen en tillen

197
Q

Met welk meetinstrument meet je werkhouding?

A

REBA

198
Q

Wat betekent REBA

A

Rapid Entire Body Assessment

199
Q

Met welk meetinstrument meet je trillen en energetische belasting?

A

Hartslag gedurende 8 uur durende werkdag of door zuurstofopnamemeting

200
Q

Welke factoren beinvloeden de maximale belasting van 23 kg bij tillen/dragen?

A
  1. Horizontale factor
  2. Verticale factor
  3. Verplaatsingsfactor
  4. Assymmetriefactor
  5. Frequentiefactor
201
Q

Wat is de horizontale factor in de NIOSH?

A

Afhankelijk van de horizontale afstand van het middelpunt tussen de enkels tot d ehanden bij het begin van de tilhandeling. Deze factor zit tussen de 25 cm en de 63 cm

202
Q

Wat is de verticale factor in de NIOSH?

A

afhankelijk van de verticale afstand van de vloer tot de handen bij het begin en het einde van de tilhandeling. De grenzen voor de verticale afstand liggen tussen de 0 en den 175 cm.

203
Q

Wat is de verplaatsingsfactor in de NIOSH?

A

Afhankelijk van de verticale reisafstand tussen het begin en het einde van de tilhandeling. Als de last minder dan 25 cm wordt verplaatst dan blijft Df =1

204
Q

Wat is de assymmetrie factor in de NIOSH?

A

Afhankelijk van de hoek die de last maakt ten opzichte van de lijn haaks op de lijn tussen de voeten aan het begin en aan het einde van de tilhandeling. De grens van de maximale draaiingshoek ligt bij meer dan 135 graden.

205
Q

Wat is de frequentie factor in de NIOSH?

A

Afhankelijk van het aantal maal tillen per minuut, de duur van de tilarbeid en de verticale positie van de last.

206
Q

Wat is de til index bij de NIOSH meet methode en wat zegt het?

A

het te tillen gewicht gedeeld door de uitkomst van de NIOSH formule. Deze index moet onder de 1 zijn, oftewel: het te tillen gewicht moet onder de uitkomst van de NIOSH formule liggen.

207
Q

Bij welke beroepen wordt de NIOSH ingezet?

A

beroepen waar men regelmatig dingen moet tillen, pakjesbezorger, boodschappen bezorger

208
Q

Noem 3 tips om veilig te tillen

A
  1. voorwerp dichtbij lichaam
    2 Tilhouding is niet zo belangrijk, kies wat je zelf als prettig en minder zwaar ervaart.
  2. Zware artikelen in delen omhoog en omlaag tillen.
209
Q

Waarvan is de maximale belasting bij duwen/trekken afhankelijk?

A
  1. duw/trekhoogte
  2. 1 of 2 handen
  3. frequentie
  4. tijdsduur
  5. houding
  6. snelheid
  7. ondergrond
210
Q

Welk meetinstrument wordt gebruikt bij duwen/trekken?

A

KIM trekken en duwen

211
Q

Wat komt er uit het meetinstrument van duwen-trekken en wat zegt dit?

A

een risicoscore. Deze score zegt iets over de kans dat er sprake is van overbelasting.

212
Q

Waarom zijn grote wielen bij duwen/trekken beter dan kleine wielen?

A

Grote wielen hebben minder last van obstakels en zijn makkelijker bestuurbaar.

213
Q

Hoeveel zones heb je bij werkhouding en welke is het slechtst?

A

3 zones
Zone 1: lichaamsdeel staat in de gewone stand. (mag gehele dag)
Zone II: lichaamsdeel staat buiten de gewone stand. (mag niet meer dan 2 keer per minuut gedurende de hele dag)
Zone III: stand van het lichaamsdeel is sterk afwijkend. (mag niet meer dan 1 keer per minuut gedurende de hele dag)

214
Q

Wat is de beperkte toepassing van de NIOSH?

A

Vereist gedetailleerde informatie over lichaamsspecifieke maten.

215
Q

Welke lichaamsdelen worden bij de REBA beoordeeld?

A
  1. romp
  2. nek
  3. benen
  4. onderarmen
  5. bovenarmen
  6. polsen
216
Q

Wat wordt er aan groep a toegevoegd qua score (REBA)?

A

de loadforce. Als de romp gedraaid moet worden, de nek gedraaid moet worden of de benen zijn gebogen, dan komen er punten bij.

217
Q

Wat houdt de coupling score in bij groep B (REBA)?

A

Dit is de score van het handvat.

218
Q

Wat is de interbetrouwbaarheid van de REBA?

A

62%-85%

219
Q

Waarom worden de repeterende handelingen vaak meegenomen bij werkhouding?

A

Repeterende bewegingen maak je vaak met de rest van het lichaam in een statische werkhouding.

220
Q

Welke 2 soorten trillingen zijn er?

A

Lichaamstrillingen en hand/arm trillingen

221
Q

Hoe ontstaat het white finger syndrome bij hand/arm trillingen?

A

zenuwweefsel en bloedvaatjes beschadigen met dystrofie als gevolg

222
Q

Wat is de doelstelling van het graded activity programma?

A

snellere terugkeer naar de werkplek.

223
Q

Hoe kun je graded activity het best omschrijven?

A

gestructureerde behandeling, gericht op een tijdcontingent en stapsgewijze toename van activiteiten

224
Q

Wat is het verschil tussen graded activity en graded exposure?

A

Graded exposure is gericht op het verminderen van angst voor bewegen, graded activity is gericht op bevorderen van activiteiten/participatie zonder rekening te houden met pijn.

225
Q

Wat zijn de drie fasen van graded activity?

A

startfase
behandelfase
generalisatiefase

226
Q

Hoe bepaal je een baselijn binnen het GA programma?

A

FT kiest een set oefeningen. De patient voert deze oefeningen zo lang of zo vaak mogelijk uit op geleide van pijn. De duur van het aantal uitvoeringen noteert de patient zelf. De basislijn wordt berekend door het gemiddelde te bepalen van alle metingen.

227
Q

Welke belastingstappen worden er in de behandelopbouw van GA doorlopen?

A
  1. baseline bepalen
  2. einddoel bepalen
  3. periode bepalen
228
Q

Hoe heet het model van Ellis?

A

ABC model of REBT

229
Q

Van wie is het ABC model?

A

Ellis

230
Q

Wat houdt het ABC model van Ellis in?

A
A= activerende gebeurtenis
B= beschouwing (bril)
C= consequentie (op eigen gedrag of gevoel)
231
Q

Waar staat de afkorting RZA voor?

A

Rationele zelf analyse.

232
Q

Waar staat de afkorting REBT voor?

A

Rational emotive behavioral therapy.

233
Q

Wat doe je bij REBT?

A

feitelijk pel je het gedrag af naar eigen overtuiging van de patient. Je kijkt naar het hele proces.

234
Q

Wat is de aanleiding tot het schrijven van de ketenrichtlijn aspecifieke rugklachten?

A

De wens van het ministerie van VWS om multidisciplinaire richtlijnen te ontwikkelen met meer inbreng van patienten meer aandacht voor de factor arbeid.

235
Q

Wat is het doel van de ketenrichtlijn aspecifieke rugklachten?

A

De richtlijn geeft aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling bij acute en chronische aspecifieke lage rugklachten op basis van de hoogste mate van bewijs in de wetenschappelijke literatuur.

236
Q

Wat is het verschil tussen de ketenrichtlijn lage rugklachten en de KNGF Richtlijn lage rugklachten op het gebied van diagnostiek?

A

De verschillen zijn niet groot. Feitelijk bepaalt het standpunt waar vanuit de richtlijn is geschreven de verschillen. Zo geeft de ketenrichtlijn informatie over beeldvormende diagnostiek.

237
Q

Wat is het verschil tussen de ketenrichtlijn lage rugklachten en de KNGF richtlijn lage rugklachten op het gebied van therapie?

A

De ketenrichtlijn schrijft het gebruik van pijnstillers voor. De KNGF richtlijn uiteraard niet.

238
Q

Wat zijn de aanbevelingen van de ketenrichtlijn aspecifieke rugklachten op het gebied van arbeid?

A
  1. zorgverlener stelt in overleg met de patient een prognose tav werkhervatting
  2. zorgverlener geeft een oefenprogramma gericht op werkhervatting
  3. Werk dient binnen 2 weken worden hervat.
  4. Als verzuim langer duurt, dan wordt een case manager ingeschakeld.