Fysiologie Flashcards

1
Q

Fysiologie

A

het bestuderen en beschrijven van het normaal functioneren van levende organismen en van de samenstellende delen met inbegrip van de betrokken chemische en fysische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Controle en integratie bewaken van de homeostase

A
  1. Er is een controlerend en regulerend mechanisme nodig -> AZS en hormonen
  2. Verzamelen van informatie -> afferent (sensoren en receptoren)
  3. Informatie balanceren (CZS) en delen (efferent signaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Werking regelsystemen

A

Een sensor geeft informatie aan een comparator, deze vergelijkt deze informatie met de regelmatige informatie (setpoint) deze vergelijking wordt door gegeven aan het regelcentrum en die besluit dan of bv. De bloeddruk omhoog of omlaag moet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Deregulatie

A

Wanneer het systeem niet meer in staat is om de bv. Bloeddruk onder controle te houden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Parameters die gereguleerd moeten worden

A
  1. ECV
  2. Bloed glucose
  3. Kerntemperatuur
  4. Ademhaling
  5. Bloeddruk
  6. Hartfrequentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Extra Cellulair Vloeistof

A

1/3 van de vloeistof
Bestaat uit interstitium (80%) en bloed (20%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

AZS vs. Hormonen

A
  1. Het AZS zorgt voor een snelle respons en hormonen en tragere
  2. Het AZS is meer doelgericht en hormonen zijn meer algemeen
  3. In het AZS is het signaaltransport vooral elektrisch en hormonaal is er signaaltransport via het bloed in kleine hoeveelheden
  4. In het AZS zijn er weinig transmitters en hormonaal veel verschillende hormonen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Endocrien

A

Hormonen vanuit organen die via de bloedbaan naar hun doelorgaan gaan, bijvoorbeeld vanuit de bijnier of de pancreas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Autonoom zenuwstelsel

A

OS -> stimulatie katabolisme en remming anabolisme. Dit zijn de ruggenmergzenuwen inclusief het bijniermerg
PS -> Stimulatie anabolisme en remming katabolisme. Dit zijn de hersenzenuwen en sacraal ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Katabolisme

A

Afbraak van de energie voorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Anabolisme

A

Opbouw van de energie voorraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Receptoren autonome zenuwstelsel

A

PS -> preganglionisch N2-receptoren en daarna Muscarine receptoren met beide acetylcholine als neurotransmitter
OS -> Preganglionisch N2-receptoren (acetylcholine) en postganglionisch adrenerge receptoren ((nor)epinefrine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bijnier hormonen

A

Zona glomerulosa -> aldosterone
Zona fasciculata -> glucocorticoids
Zona reticularis -> seks hormonen
Medulla -> (nor) adrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hormonen

A
  1. Amines -> hydrofiel. Bv. Adrenaline en schildklierhormoon
  2. Peptiden en eiwitten -> hydrofiel. Bv. Insuline, LH en ADH
  3. Steroïd hormonen -> lipofiel (kunnen door elk plasmamembraan), Bv. Cortisol en testosteron
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transport van hormonen in het bloed

A
  • Vrij, ongebonden -> peptide hormonen
  • Zitten gebonden aan eiwitten -> steroïden
  • Kunnen elkaar tegenwerken -> insuline vs. glucagon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Membraanreceptor

A
  • Snel
  • Ligand-gated ion kanaal of G-eiwit gekoppe;d
  • Signaaltrasductie garandeert specifiek effect
17
Q

Intracellulaire receptor

A
  • Trager effect
  • Invloed op celstofwisseling
  • Interactie met DNA en gentranscriptie
18
Q

Autocrien

A

Ligand bindt op eigen membraan

19
Q

Paracrien

A

Ligand bindt op receptor van naburige cel, op diffusieafstand

20
Q

Cortisol

A

CRH wordt afgegeven door de hypothalamus
Dit stimuleert de afgave van ACTH in de hypofyse
Dit stimuleert de afgave van cortisol in de Bijnier

21
Q

Functie cortisol

A
  • Stimulatie gluconeogenese
  • Afbraak spiereiwitten
  • Remt ontstekingsreactie
  • Remt botvorming
22
Q

Hypofyse

A

De voorkwab wordt aangestuurd via hormonen dus gaat langzamer.
De achterkwab wordt via neuronen aangestuurd die ATP en Oxcytocine maken, dit gaat sneller