Farmocologie Flashcards

1
Q

Lokale toedingen

A
  1. huid = topisch, dermaal
  2. neus = intra-nasaal
  3. ogen = intra-oculair
  4. gewricht = intra-articulair
  5. ruggenmerg = epiduraal, spinaal
  6. longen = inhalatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Systemische toedieningen

A
  1. mond = oraal
  2. rectum = rectaal
  3. tong = sublinguaal
  4. injectie = intraveneus, intramusculair en subcutaan
  5. huid = transdermaal
  6. luchtwegen = inhalatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Toedieningsvormen

A
  1. vast = tablet, capsule, dragee en zetpil
  2. Vloeibaar = drankje, druppels, injectie, suspensie en siroop
  3. halfvast = zalf en creme
  4. vloeistof in gas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Enteraal

A

Systematische toediening via het maag-darmkanaal
-> oraal en rectaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Parentaal

A

Systematische toediening via een injectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Toediening naar plaats van werking

A

Absorptie -> hoe wordt het opgenomen (dunne darm)
Distributie -> waar gaat het naartoe (vasculaire, lymfe weefsels)
Metabolisme -> Hoe wordt het afgebroken (lever/ dunne darm)
Excretie -> hoe verlaat het het lichaam (nieren, dikke darm)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Farmacokinetiek vs. farmacodynamiek

A

kinetiek is wat het lichaam met het geneesmiddel doet
dynamiek is wat het geneesmiddel met lichaam doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Agonist en antagonist

A

Agonisten hebben een stimulerende werking op receptoren, alsl een geneesmiddel lijkt op deze agonist werkt het het beste
Antagonisten hebben een remmende werking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Eiwitten waaraan geneesmiddelen binden

A
  1. receptoren
  2. enzymen
  3. transportmoleculen
  4. ionkanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

6-STEP plan

A
  1. Werkdiagnose
    -> Anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek, werkdiagnose
  2. Doel Behandeling
    -> Causaal, symptomatisch, preventief, palliatief, substitutie
  3. Behandelingsmogelijkheden
    -> Niet-medicamenteuze en medicamenteuze
  4. Geschikte behandeling gericht op de patiënt
  5. Definitieve behandeling en patiënteninformatie
  6. Plan controle en vervolg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sympathicomimetica

A

Nabootsing van het sympthische systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Parasympathicolytica

A

Remming van het parasympathische systeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Farmacodynamische interactie

A

Als een patiënt zowel een agonist als een antagonist slikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly