Farmocologie Flashcards
Lokale toedingen
- huid = topisch, dermaal
- neus = intra-nasaal
- ogen = intra-oculair
- gewricht = intra-articulair
- ruggenmerg = epiduraal, spinaal
- longen = inhalatie
Systemische toedieningen
- mond = oraal
- rectum = rectaal
- tong = sublinguaal
- injectie = intraveneus, intramusculair en subcutaan
- huid = transdermaal
- luchtwegen = inhalatie
Toedieningsvormen
- vast = tablet, capsule, dragee en zetpil
- Vloeibaar = drankje, druppels, injectie, suspensie en siroop
- halfvast = zalf en creme
- vloeistof in gas
Enteraal
Systematische toediening via het maag-darmkanaal
-> oraal en rectaal
Parentaal
Systematische toediening via een injectie
Toediening naar plaats van werking
Absorptie -> hoe wordt het opgenomen (dunne darm)
Distributie -> waar gaat het naartoe (vasculaire, lymfe weefsels)
Metabolisme -> Hoe wordt het afgebroken (lever/ dunne darm)
Excretie -> hoe verlaat het het lichaam (nieren, dikke darm)
Farmacokinetiek vs. farmacodynamiek
kinetiek is wat het lichaam met het geneesmiddel doet
dynamiek is wat het geneesmiddel met lichaam doet
Agonist en antagonist
Agonisten hebben een stimulerende werking op receptoren, alsl een geneesmiddel lijkt op deze agonist werkt het het beste
Antagonisten hebben een remmende werking
Eiwitten waaraan geneesmiddelen binden
- receptoren
- enzymen
- transportmoleculen
- ionkanalen
6-STEP plan
- Werkdiagnose
-> Anamnese, lichamelijk onderzoek, aanvullend onderzoek, werkdiagnose - Doel Behandeling
-> Causaal, symptomatisch, preventief, palliatief, substitutie - Behandelingsmogelijkheden
-> Niet-medicamenteuze en medicamenteuze - Geschikte behandeling gericht op de patiënt
- Definitieve behandeling en patiënteninformatie
- Plan controle en vervolg
Sympathicomimetica
Nabootsing van het sympthische systeem
Parasympathicolytica
Remming van het parasympathische systeem
Farmacodynamische interactie
Als een patiënt zowel een agonist als een antagonist slikt