FYSICA DRUK Flashcards

1
Q

Formule druk

A

F
p= —
A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel is de normdruk/atmosferische druk?

A

1,013 • 10⁵ Pa = 1,013 bar = 1013 hPa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe klein een contactoppervlak hoe…

A

groter de druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe groter een contactoppervlak hoe…

A

kleiner de druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ontstaat druk in een gas?

A

Door de botsingen van de gasdeeltjes tegen de wanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe hoger de temperatuur hoe…

A

sneller de gasdeeltjes bewegen dus druk stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe lager de temperatuur hoe…

A

trager de gasdeeltjes bewegen dus de druk daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat als de temperatuur-273,15 graden is?

A

Dan bewegen de deeltjes niet!
De druk is 0 —> absolute nulpunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

-273,15 graden is hoeveel in Kevin?

A

0

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent overdruk?

A

Gasdruk groter dan druk in omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekent onderdruk?

A

Gasdruk kleiner dan druk in omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat ontstaat er bij open verbinding?

A

Stroming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Formule hydrostatische druk

A

Phydro = ρvl • g • h

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat druk in een vloeistof?

A

Door het gewicht van de bovenliggende vloeistoflagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe werkt de hydrostatische druk?
( 2 kenmerken )

A

• werkt in alle richtingen
• onafhankelijk van hoeveelheid vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe staat de kracht die ontstaat door de hydrostatische druk?

A

Loodrecht op oppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Massadichtheid water

A

ρwater = 1000 kg/m³ = 1 g/cm³

18
Q

Wat zegt de wet van Pascal?

A

Een druk die wordt uitgeoefend op een vloeistof of een gas, plant zich in alle richtingen onverminderd voor

19
Q

Formule totale druk in vloeistof

A

Ptot = Patm + Phydro = Patm + ρvl • g • h

20
Q

Wet van Pascal met 3 technologische toepassingen:

A

1) uitstroomsnelheid
—> wordt bepaald door hoogteverschil van vloeistof (bv. watertoren)

2) verbonden vaten
—> in evenwicht zijn, vloeistofniveau in beide vaten even hoog (bv. sluis)

3) hydraulisch systeem
—> uitgeoefende kracht vergroten
(bv. remsysteem)

21
Q

Wat zegt de wet van Archimedes?

A

Als voorwerp ondergedompeld is in een vloeistof of gas, ondervindt het een opwaartse kracht (archimedeskracht ) die even groot is als het gewicht van de verplaatste vloeistof of het verplaatste gas

22
Q

Formule Archimedeskracht

A

Fᴬ = ρvl • g • Vonder (vloeistof)

Fᴬ = ρgas • g • Vonder (gas)

23
Q

Betekenis zinken?

A

Naar bodem zakken

24
Q

Betekenis zweven?

A

Onder water blijven zakken

25
Q

Betekenis drijven?

A

Boven water blijven zakken

26
Q

Wanneer zinkt voorwerp?

A

Als ρvw > ρvl

27
Q

Wanneer zweeft voorwerp?

A

ρvw = ρvl

28
Q

Wanneer drijft voorwerp?

A

ρvw < ρvl met Vonder = ρvw
—— • V
ρvl

29
Q

Hoe werkt duikboot?

A

Duikboten gebruiken ballasttanks om te zinken en te stijgen en hebben aandrijvingssystemen voor voortstuwing onder water.

30
Q

Hoe werkt boot?

A

Boten drijven op water en worden voortgestuwd door motoren of zeilen.

31
Q

Waarvoor staat ρvl?

A

Massadichtheid van vloeistof

32
Q

Waarvoor staat h?

A

Diepte onder vloeistofoppervlak

33
Q

Wat ligt er tussen gasmoleculen?

A

Vacuüm

34
Q

Hebben gasmoleculen een grote of kleine massa?

A

Kleine massa

35
Q

Neemt de luchtdruk toe of af met de hoogte?

A

Af

36
Q

Aan hoeveel is 1kPa in Pa

A

1000 Pa

37
Q

1 Pascal is gelijk …

A

N/m2

38
Q

Verklaar waarom een luchtballon kan stijgen en dalen

A

Als de lucht opgewarmd wordt, daalt de massadichtheid. Die wordt zo kleiner dan de massadichtheid van de omgevingslucht: de ballon stijgt. Als de lucht afkoelt, stijgt de massadichtheid: de ballon daalt.

39
Q

Verklaar waarom in een waterpas een gekromd buisje zit met een luchtbel in een vloeistof. De luchtbel in een waterpas staat niet in het midden op een schuin overlak

A

De dichtheid van lucht is kleiner dan de massadichtheid water

40
Q

Verklaar waarom een ijsberg bevindt zich voor 94% onder water

A

IJs drijft in zeewater omdat de massadichtheid van ijs kleiner is dan zeewater

41
Q

Verklaar waarom smeltend zee-ijs let niet tot een stijging van het zeeniveau. Welk ijs zorgt daar dan wel voor?

A

Landijs stroomt de zee in en doet het zeeniveau stijgen. Smeltend zee-ijs doet het zeeniveau niet stijgen.