Functionele anatomie van het zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Neurale circuits

A

Primaire componenten van neurale systeem voor verwerken van specifieke informatie
- Sensorische neuronen: informatie doorgeven over staat van organisme en omgeving;
- Motorische neuronen: organiseren/genereren acties/ bewegingen;
- Schakelneuronen: verbinden sensorische & motorische neuronen.
Perceptie, aandacht, cognitie, emoties, taal en rationeel denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Genetica, genomica en de hersenen

A

Genetica: hersenen komen tot stand door genexpressie: DNA
- Gecodeerde DNA is een ‘template’ streng voor mRNA. Dit gaat het proces van transcriptie door, zodat de translatie voor een eiwit kan plaatsvinden.

Genomica: analyse van complete streng genen (genomen) (ook niet-coderende gedeelten worden tot genoom gerekend);
Een groot gedeelte van de hersen specifieke genetische informatie bevindt zich in intronen: dit zijn de niet-coderende delen.
- Controle over timing, hoeveelheid, variabiliteit en cellulaire specificiteit van genexpressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Microscopische anatomie

A

Neuronen
Glia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Macroscopisch

A

Evolutie
Embryonale ontwikkeling
Structurele indeling
Interne organisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neuronen

A

Functionele eenheid van het zenuwstelsel. Ze reguleren de neurale specialisatie voor communicatie (prikkelgeleiding over lange afstand)

Opgebouwd uit Soma, neurieten en synapsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soma (onderdeel neuron)

A

Bestaat uit cytosol, en aantal organellen:
- kern;
- ribosomen: eiwitproductie;
- ER (endoplasmatisch reticulum);
- Golgiapparaat: vouwt eiwitten;
- Mitochondria: energie;
- Microtubili: zorgt voor stevigheid van de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Twee soorten neurieten (onderdeel neuron)

A

Axonen en dendrieten.
Dendrieten: potentiaalveranderingen in het cellichaam; aantal = complexiteit:
- inputs = convergentie (“samenvoegen”);
- doelcellen = divergentie(“uiteenlopen”) (aantal geïnnerveerd door één neuron)

Axon: potentiaal veranderingen in perifie = receptoren op doelcellen
- kort: local circuit neuronen
- lang: projectieneuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Synapsen (onderdeel neuron)

A

Zetten elektrisch signaal van het ene neuron om in een chemisch signaal dat naar het volgende neuron diffundeert.
Chemisch signaal zorgt voor een binding aan receptoren, wat resulteert in veranderingen van membraanpotentiaal. Synaptische input die binnenkomt bepaalt vervolgens of de drempelwaarde wordt overschreden:
- Elektrisch (direct): gap junctions / reticulum, gespecialiseerd intercellulaire continuïteit;
- Chemisch (indirect): synapsen, functioneel onafhankelijke units.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reticular theory (Golgi), communicatie tussen zenuwcellen

A

reticulum: iedere zenuwcel is verbonden aan die naast zich door protoplastische links, die samen een continu, direct verbonden netwerk vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neuron doctrine (Cajal), communicatie tussen zenuwcellen

A

Synapsen: zenuwcellen zijn discrete entiteiten, ze communiceren met elkaar door middel van gespecialiseerde contactpunten die geen continu netwerk vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gliacellen

A

Leveren mechanisme steun bij signaaloverdracht tussen neuronen en elektrische isolatie van neurieten (Schwan-cellen in het perifeer zenuwstelsel en oligodendrocyten in het centraal zenuwstelsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Astrocyten (gliacellen)

A

Onderdeel centraal zenuwstelsel. Ze versterken lokale processen, handhaven nauwkeurig het chemisch milieu (extracellulaire vloeistof) voor prikkelgeleiding (bijv. voor bufferen van K+) en zorgen voor het transport van voedingsstoffen van bloedvaten naar neuronen. Astrocyten zijn stervormig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Oligodendrocyten (gliacellen)

A

Onderdeel centraal zenuwstelsel. Ze leggen myelineschedes om axonen (knoopje van Ranvier) en verhogen de snelheid van prikkelgeleiding. In het perifeer zenuwstelsel zorgen Schwann-cellen voor myelineschedes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Microglia (gliacellen)

A

Lijken op macrofagen (immuunsysteem). Ze zorgen voor de verwijdering van afvalstoffen en productie van cytokinen (bescherming).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Eiwitsynthese

A
  • DNA: wordt eerste gedupliceerd, dan vindt transcriptie plaats en vervolgens translatie;
  • mRNA: enkelstrings, bestaande uit codons (combinatie van drie nucleotiden);
  • Een eiwit wordt gevormd door het aan elkaar te koppelen van aminozuren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(Duplicatie en) transcriptie

A

De kern bevat DNA (dubbele streng), het recept voor aanmaak van eiwitten. Een kopie wordt gemaakt van de basenvolgorde van een gen (= stukje DNA dat codeert voor één eiwit in de kern). Is nodig voor maken van een mRNA-molecuul (boodschapper). Bepaalde stukjes DNA worden gekopieerd. Kopieën gaan uit de kern het cytoplasma in en worden daar vervolgens getrancheerd in een code van aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Translatie

A

mRNA zit in de kern maar moet naar de ribosomen (in het cytoplasma) voor translatie. Informatie van mRNA wordt vertaald in een keten van aminozuren: eiwit. rRNA zijn de ribosomen: binden Messenger en lezen het mRNA. Aminozuren worden gecodeerd door een sequentie van drie nucleïne zuren (A U G C). Aan het eind stopcocon en wordt het eiwit afgescheiden en in het cytoplasma gebracht.
4 stappen: activation (Aminoacetyl-tRNA-synthetase enzym bindt aan geactiveerde aminozuren van specifieke tRNA’s), initiation (startcocon AUG, genaamd methionine), elongation, termination (stopcodon).
Efficiëntie translatie neemt toe, wanneer meer ribosomale complexen gelijktijdig één mRNA transgeen. Andere determinanten van eiwitsynthese in de spier zijn aantal kernen, hoeveelheid ribosomen, snelheid waarmee ribosomen op nucleotiden springen en de hoeveelheid mRNA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Evolutionaire boom

A

Opgebouwd op basis van DNA en spontane mutaties:
- Spons: kolonie van eencelligen, bevat onafhankelijke effectoren (=myocyten);
- Hydra (poliep): eerste dier met een zenuwstelsel;
- Patroonvormig:
- Sensorische neuronen (contact met buitenwereld);
- Motorneuronen (contact met effectoren);
- Interneuronen (onderling contact, zowel activerend als inhiberend
- Runaway evolution

19
Q

Early brain development

A

30 uur = 1 cel = zygote
3 dagen = 8 cellen = morula
5 dagen = 100 cellen = blastocyste
2 weken = 1* 10^5 cellen = embryonale schijf
3-5 weken = vorming neurale buis = neurulatie met drie blaasjes
- prosencephalon
- mesencephalon
- rhombencephalon
5-9 weken = foetus = van drie naar vijf blaasjes
- Telencephalon
- diencephalon
- mesencephalon
- metencephalon
-myelencephalon
9 weken = basisplan hersenen klaar

20
Q

Telencephalon grijze stof & functies

A

Cortex: cognitie, vrijwillige bewegingen
Basale kernen: bewuste motoriek en perceptie
Hippocampus: vorming geheugen
Amygdala: emotie

21
Q

Diencephalon grijze stof & functies

A

Thalamus: kanalisering info voor cortex
Hypothalamus: vegetatieve integratie
hypofyse: interactie met het hormoonstelsel

22
Q

Mesencephalon grijze stof & functies

A

Substantia nigra: indirect motorisch
N. ruber: schakeling motorische info
Colliculi superiores: visuele reflexen
Colliculi inferiores: gehoorreflexen
Kernen III en IV: aansturen oogspieren

23
Q

Metencephalon grijze stof & functies

A

Nuclei pontis oliva: schakeling info cerebellum
Vestibulaire kernen en cerebellum, Formatio reticularis: houdingsregulatie, opwinding en hoofd- en oogbewegingen
Formatio reticularis: vegetatief
Kernen hersenzenuwen: schakeling hoofd info

24
Q

Myelencephalon grijze stof & functies

A

N. gracilius, N. cuneatus: schakeling somatosensorische info
Formatio reticularis: houdingsregulatie, opwinding en vegetatief
Kernen hersenzenuwen: schakeling info hoofd en nek

25
Q

Medulla spinalus grijze stof & functies

A

Voorhoorn: schakeling efferente info
Achterhoorn: schakeling afferente info
Intermediare grijze stof: basale coördinatiepatronen en patroongeneratoren
Zijhoorn: vegetatief

26
Q

Cerebellum grijze stof & functies

A

Cortex en diepe kernen: indirect houding en beweging, motorisch geheugen en motorisch leren

27
Q

Horizontale (transversaal) sectie:
van rostaal (hoofd) naar caudaal (staart)

A

as die van het voorhoofd naar het achterhoofd loopt en de hersenen in een bovenste en een onderste gedeelte verdeelt

28
Q

Sagittale sectie

A

verdeelt hersenen in een linker- en een rechterhemisfeer

29
Q

Frontale (coronale) sectie: van ventraal naar dorsaal

A

verdeelt hersenen in een voor- en achterkant

30
Q

Centrale zenuwstelsel verdeelt in 7 basisdelen

A

ruggenmerg, medulla, pons, cerebellum, middenhersenen, diencephalon en Cerebrum (cerebrale hemisferen)

31
Q

Medulla spinalis (ruggenmerg): Extern

A

31 paar perifere zenuwen ontspringen uit het ruggenmerg: achter cervicale, twaalf thoracale, vijf lumbale en vijf sacrale zenuwen.
Sensorische (afferente) informatie komt binnen via de dorsale wortel en motorische (efferente) zenuwen verlaten het centraal zenuwstelsel via ventrale wortel.
Zenuwen van en naar de armen en benen ontspringen ook in het ruggenmerg en zijn als het ware ‘uitbouwingen’ uit delen van het ruggenmerg. De arm: cervicale uitbouwing (C3-T1), het been: lumbosacrale uitbouwing (L1-S2).
Cauda equina: verzameling van zenuwwortels die buiten het ruggenmerg liggen.

32
Q

Medulla spinalis (ruggenmerg): intern

A

Dorsale hoorn: ontvangen van sensorische informatie vanuit dorsale wortels
Ventrale hoorn: cellichamen van motorneuronen die informatie via ventrale wortels naar axonen sturen.
Laterale hoorn: bevatten preganglionische viscerale motorneuronen die sympathische ganglia sturen.
Witte massa is verdeeld in verschillende kolommen:
- Dorsale kolom dragen stijgende sensorische informatie van somatische mechanoreceptoren;
- Laterale kolom (laterale corticospinale pad) bevatten axonen van cerebrale cortex - interneuronen - motorneuronen in ventrale hoorn;
- Ventrale kolom dragen stijgende informatie over pijn en temperatuur, dalende motorische informatie van hersenstam en motorische cortex.

33
Q

Hersenstam (medulla, pons & middenhersenen)

A

Bevat craniale zenuwkeren die signalen ontvangen van craniale zenuwen. De hersenstam is de bron en het doel van stijgende en dalende signalen. Het zorgt voor functies zoals somatisch en visceraal beweeggedrag en de overgang in bewustzijn en slapen.

34
Q

Belangrijke functies hersenstam

A
  • Doel en bron van craniale zenuwen die te maken hebben met sensorische en motorische functies in hoofd en nek;
  • Doorgang voor alle stijgende sensorische paden van ruggenmerg;
  • Regelen van bewustzijn > reticulaire formatie; filteren binnenkomende prikkels
35
Q

Pons

A

Kruisgewijze zenuwen die de middenlijn van zijn ventrale oppervlak doorkruisen. Sensorische en motorische kernen die zich hier bevinden zijn vooral betrokken bij somatische sensatie van gezicht, kaakbewegingen en gezichtsuitdrukkingen.

36
Q

Voorhersenen

A

diencephalon en cerebrale hemisferen

37
Q

Middenhersenen

A

mesencephalon; hier bevinden zich vooral sensorische en motorische kernen die betrokken zijn bij oogbewegingen en parasympatische innervatie van de iris

38
Q

Achterhersenen

A

cerebellum en hersenstam; het cerebellum is verbonden met de pons via superieure, midden en inferieure cerebrale stelen, elk pad bevat afferente (superieur en inferieur) of afferente (inferieur en midden) axonen van of naar cerebellum

39
Q

Interne organisatie, 4 interacterende systemen

A
  • Motorisch systeem
  • Tonus regulerend systeem (dag- en nachtritme)
  • Sensorisch systeem
  • Cognitief systeem
40
Q

Motorisch systeem

A
  • Somatomotorisch systeem: innoveert dwarsgestreepte spiervezels;
  • Visceromotorisch systeem: innoveert gladde spiercellen, hartspiercellen, klieren:
    -Sympatisch: mobilisering energiereserves voor fight/flight reacties (noradrenaline), bijniermerg wordt geactiveerd en produceert noradrenaline motorneuronen > ganglia > organen.
    -Parasympatisch: opbouw energeireserves: rest/digest (acetylcholine)
  • Neuro-endocrien systeem: interactie hormoonstelsel en zenuwstelsel.
    • Magnocellulair: directe hormoonsecretie in neurohypofyse (achterkant hypofyse); ADH (vochtbalans) en oxytocine;
    • Parvocellulair: stimulatie hormoonsecretie in adenohypofyse (voorkant hypofyse); groeihormoon en ‘Releasing hormonen’ (stimulerende hormonen).
41
Q

Tonus regulerend systeem (dag- en nachtritme)

A

Verschillende systemen die elk een eigen neurotransmitter afstaan:
- Serotonine-systeem
- Acetylcholine-systeem
- Noradrenaline-systeem
- Dopamine-systeem: motoriek, invloed op gevoel

42
Q

Sensorisch systeem

A
  • Exterosensoriek: buitenwereld (ruik, visie, gehoor, smaak & tast)
  • Propriosensoriek: spier-skeletstelsel en vestibule (positie eigen lichaam, evenwichtsorgaan)
  • Interosensoriek (viscerosensoriek): inwendige organen
43
Q

Cognitief systeem

A
  • Perceptie
  • Emotie
  • Geheugen
  • Taalgebruik
  • Planning van motoriek
44
Q
A