Functie, bouw en werking van het zenuwstelsel Flashcards
Kenmerken levend organisme
- Het kan zichzelf handhaven;
- Het kan zich aanpassen aan uitwendige omstandigheden;
- Het kan groeien;
- Het kan zich vermenigvuldigen;
Noodzakelijke dingen voor leven
- (Selectieve) opname van stoffen uit de omgeving;
- Metabolisme (anabolisme en katabolisme);
- (Selectieve) afgifte van stoffen aan de omgeving;
- Homeostase
Energie (transformatie) planten
- Fotosynthese uit zonlicht met behulp van chloroplasten, komt zuurstof vrij
- Andere planten en dieren nemen dit tot zich
Energie (transformatie) dieren
Verbranding
Energie (transformatie) levende wezen zonder zenuwstelsel (ZS) zijn eencelligen (protozoa)
- Spontaan en doelgericht gedrag;
- Ontvangen van (bio-)chemische prikkels;
- Kunnen ook groeien en ontwikkelen;
- Kunnen alleen in water leven; ze moeten voor hun voortbestaan stoffen uitwisselen met de omgeving door middel van diffusie;
- Nadeel van directe blootstelling aan water: protozoa zijn kwetsbaar voor veranderingen aan omgeving.
Energie (transformatie) meercelligen
Bufferzone tussen uitwendig milieu en cellen
Concentratiegradiënten
Diffusie
Wat gebeurd er bij dysfunctie zenuwstelsel?
Activiteit orgaanstelsels niet meer aangepast > grootheden op drift > MI (interne milieu) vervuild > geen uitwisseling meer > verstoring metabolisme cellen > afsterven cellen.
Injectie van KCl kan leiden tot dysfunctie zenuwstelsel.
Functie ZS eencellige cel
Uitwisseling cel en externe milieu (uitwendig).
Extern milieu > veel water > concentraties van stoffen worden nauwelijks beïnvloed door opname en afgifte stoffen door de cel > concentratiegradiënten voor diffusie is constant.
Functie ZS hogere organisme
Cellen < > interne milieu (interstitieel vocht) < > bloed < > externe milieu;
Cellen zijn in contact met interne milieu (interstitieel vocht)
- Concentraties van stoffen in het inwendig milieu worden sterk beïnvloed door opname en afgifte van stoffen door cellen;
- Het moet continu ververst worden, anders is er sprake van vervuiling van het interne milieu (wanneer afvalstoffen toenemen, wordt de concentratie van de benodigde stoffen minder): de samenstelling van het inwendige milieu moet binnen grenzen blijven: homeostase.
Belangrijke variabele interne milieu
- Concentratie O2, CO2;
- Concentratie voedingsstoffen, zout;
- Concentratie afvalstoffen;
- pH-waarde;
- Temperatuur;
- Watervolume & waterdruk.
Homeostase in dit interne milieu door materiële uitwisseling. In het vegetatieve stelsel wordt deze uitwisseling door twee verschillende stelsels gestuurd:
- Vegetatief zenuwstelsel: sympathisch (bij activiteit en stress) + parasympatisch (onbewust) > specifiek en snelle aanpassingen
- Hormoonstelsel > langzamere aanpassingen en metabole functies
(ortho)Sympathisch: fight or flight
parasympatisch: rest or digest
Vegetative verrichtingen die plaatsvinden:
Opname stoffen uit de omgeving:
- Tractus respiratorius: zuurstof;
- Tractus digestivus: stoffen en water.
Transport binnen het lichaam:
- Tractus circulatorius: stoffen.
Afgifte stoffen aan de omgeving:
- Tractus uropoieticus: stoffen en water;
- Tractus respiratorius: koolstofdioxide;
- Huid: warmte.
Animale stelsel verrichtingen:
informatie-uitwisseling via tractus locomotorius (spieren en botten)
Vegetatieve stelsels sturen temperatuur en andere grootheden door activiteit van organen in het lichaam aan te passen en te coördineren. Het zenuwstelsel stuurt dus grootheden, door aanpassing (en coördinatie) van activiteit van orgaanstelsels:
Warme omgeving:
- Meer doorbloeding van de huid;
- Meer zweten;
- Luchtige kleding;
- Koude ventilatieruimte;
- Koele dranken.
Koude omgeving:
- Minder doorbloeding van de huid;
- Minder zweten;
- Warme kleding;
- Kachel aan;
- Rillen, klappertanden.