frequentieverdeling & centrummaten Flashcards
1
Q
eendimensionale tabel vs. kruistabel
A
- eendimensionale tabel
- tabel met één ingang (= één variabele)
- univariate tabel (= info over hoe vaak een bepaalde waarde voorkomt) - kruistabel
- meerdimensionale tabel
- contingentietabel (= info over relatie tss twee variabelen)
- in elke cel => frequentie v combinatie v waarden // eventueel aangevuld met randtotalen
2
Q
frequentietabel
A
- absolute frequentie
- het aantal keer dat een waarde voorkomt
- OF wat we geobserveerd hebben (= met echte getallen) - relatieve frequentie (of proportie)
- absolute frequentie delen door het totaal aantal respondenten
- proportie v elke uitslag (kommagetal, kan omgezet worden in % door x100 te doen) - cumulatieve frequentie
- geeft aan hoeveel observaties lager zijn of gelijk zijn aan een bepaalde waarde
- minstens ordinaal niveau - cumulatieve proportie
- geeft aan hoeveel % vd respondenten eenzelfde of lagere score behaalde
- minstens ordinaal niveau
3
Q
een percentiel
A
- definitie
- geeft aan hoeveel % vd respondenten eenzelfde of lagere score behaalde
- percentiel 60 = Pc60 (= waarde waarvoor geldt dat 60% vd observaties gelijk of lager zijn dan deze waarde)
- overeen met de cumulatieve proportie !! - belangrijk in de psychologie
- vergelijking v individuele prestaties
- normale interpretatie
4
Q
een kwartiel en deciel
A
- een kwartiel
- wanneer we alle scores verdelen in vier groepen
- in eerste kwartiel = 25% laagste scores = percentiel 25 = Pc25 = Q1
- in vierde kwartiel = alle scores = Pc100 = Q4 - een deciel
- wanneer we het geheel aan observaties verdelen in 10 evenwaardige delen waarin telkens 10% vd observaties zitten
- deciel 1 = percentiel 10 = 10% vd observaties zijn gelijk of kleiner dan deze waarde
- deciel 8 = percentiel 80 = 80% vd observaties zijn gelijk of kleiner dan deze waarde
5
Q
taartdiagram en staafdiagram
A
- taartdiagram
- visuele weergave vd proportie v elke waarde v een variabele
- kwalitatieve variabelen (vnl. nominale variabelen) - staafdiagram
- visuele weergave waarbij de hoogte vd balk de absolute frequentie is waarmee een waarde voorkomt
- geschikt voor ordinale variabelen (kan ook voor nominale variabelen)
6
Q
een histogram
A
- kenmerken
- visuele weergave waarbij de geobserveerde waarden (x-as) worden uitgezet samen met de absolute frequentie waarmee ze voorkomen (y-as)
- voor variabelen v ratio- en/of interval meetniveau - verwarring
- lijkt op staafdiagram, maar is duidelijk anders
- balken staan tegen elkaar (= geleidelijke overgang)
- NIET bij ordinaal en nominaal
7
Q
de modus en mediaan
A
- de modus
- de waarde met de hoogste frequentie
- vnl. gebruik bij nominaal of ordinaal (in principe WEL bruikbaar voor alle meetniveaus)
- vb. hoeveel uren slapen de meeste mensen? - de mediaan
- de middelste waarde wanneer de observaties in volgorde v laag naar hoog gerangschikt zijn
- percentiel 50 = 50% vd observaties liggen onder de mediaan en 50% vd observaties liggen boven de mediaan
- bij oneven aantal = middelste waarde
- bij even aantal = gemiddelde vd twee middelste (enkel voor ratio- of interval !!)
8
Q
het rekenkundig gemiddelde
A
- betekenis
- alle scores optellen en som delen door het aantal observaties
- enkel voor variabelen interval- en rationiveau
9
Q
de eigenschappen vh rekenkundige gemiddelde
A
- de som vd afwijkingen vd scores tot het gemiddelde is gelijk aan 0
- afwijking = score - gemiddelde
- afwijkingscores = deviatiescores - bij een lineaire transformatie vd scores, zal het rekenkundig gemiddelde op eenzelfde manier getransformeerd zijn
- het gemiddelde varieert minder v steekproef tot steekproef (wanneer deze v eenzelfde populatie getrokken zijn) in vergelijking met de mediaan (=> volgend jaar, nu niet zo belangrijk !!)