frans7 en 8 - Sheet1 (1) Flashcards
het is één uur
il est une heure
al
déjà
jij doet
tu fais
vandaag
aujourd’hui
werken
travailler
vanmorgen
ce martin
de bibliotheek
la bibliothèque
de stad
la ville
waarom?
pourquoi?
gaan
aller
vanmiddag
cet après-midi
vrij
libre
twaalf uur ‘middags
midi
uitnodigen
inviter
ik ga
je vais
halen/zoeken
chercher
de bus
le bus
aankomen
arriver
half
demi,demie
hoe laat is het?
quelle heures est-il?
nu
maintenat
tot straks!
à tout à l’heure!
niet te geloven
pas croyable
goed
bien
in de zon
au soleil
het is laat
il est tard
het spijt me
je suis désolé
we willen
on veut
de zwembroek
le maillot de bain
wat doe je vandaag?
qu’est-ce que tu fais aujourd’hui?
vanmorgen werk ik in de bibliotheek
ce martin, je traivaille à la bibloithèque
ik zou graag naar het zwembad willen vanmiddag
je voudrais aller aller à la piscine cet après-midi
ik ben vrij vanmidag
je suis libre après-midi
ik kom om half een aan
il arrive à midi et demi
hoe laat is het nu?
quelle heures est-il maintenant?
het is haf tien
il est neuf heures et demie
tot straks
a tout à l’heure
het is een uur!
il est déjà une heure!
het is laat
il est tard
beste, lieve
cher, chère
de vriendin
le copine
de middelbare school (onderbouw)
le collège (onderbouw)
dicht bij
près de
de ochtend, ‘s ochtends
le matin
de les
le cours
beginnen
commencer
eindigen
terminer
de middag, ‘s middags
l’après-midi (m)
spelen
jouer
naar huis gaan
rentrer
diner
dîner
de avond, s’avonds
le soir
kijken
regarder
de film
le film
luisteren
écouter
de muziek
la musique
houden van
aimer
dol zijn op
adorer
kusjes
bisous
iedereen
tout le monde
het lesrooster
l’emploi (m) du temps
verschikelijk
horrible
welk
quel, quelle
de klas
la classe
vierde
quatrieme
hebben
avoir
Engels
l’anglais (m)
een hekel hebben aan
détester
ziek
malade
wiskunde
les maths
het tekenen
le dessin
geschiedenis
l’histoire (v)
de franse revolutie
la révolution
bah!
berk!
ik heb liever
je préferè
het vak
la matière
het lievelingsvak
la matière préférrée
het feest
la fête
jij gaat
tu vas
de auto
la voiture
de plaats
la place
kom eens kijken
viens voir
het huiswerk
les devoirs (m)
de achterstand
le retard
de week
la semaine
dat is waar
c’est vrai
goed
bon
hetzelfde
pareil
maandag
lundi
dinsdag
mardi
woensdag
mecredi
donderdag
jeudi
vrijdag
vendredi
zaterdag
samedi
zondag
dimanche
in welke klas zit je?
tu es en quelle classe?
ik zit in 4d
je suis en quatrième D
we hebben 2 uur Engels
nous avons deu heures d’anglais
ik heb echt een hekel aan Engels
Je déteste vraiment l’anglais
Hou jij van geschiedenis?
Tu aimes l’histoire, toi?
Ja, ik ben dol op geschiedenis
Oui, j’adore l’histoire
Ik heb liever tekenen, dat is mijn lievelingsvak
je préferè le dessin, c’est ma matière préférée
Hoe ga je naar het feest?
Comment tu vas à la fête?
Ik ga met de auto samen met Lisa
Je vais en voiture avec Lisa
Ik heb zeven uur huiswerk
J’ai sept heures de devoirs
