Etape 3 Flashcards
1
Q
wat…….?
A
qu’est-ce que….?
2
Q
er is /er zijn
A
il y a
3
Q
mooi
A
beau
4
Q
groot
A
grand/grande
5
Q
het plein
A
la place
6
Q
klein
A
petit/petite
7
Q
het café
A
le café
8
Q
het zwembad
A
la piscine
9
Q
de zee
A
la mer
10
Q
maar
A
mais
11
Q
vlakbij
A
tout prés
12
Q
het centrum
A
le centre-ville
13
Q
mevrouw
A
madame
14
Q
eenvoudig
A
simple
15
Q
naar links
A
á gauche
16
Q
vervolgens
A
puis
17
Q
naar rechts
A
á droit
18
Q
rechtdoor
A
tout droit
19
Q
hartelijk bedankt
A
merci beaucoup
20
Q
daarginds
A
lá bas
21
Q
nee
A
non
22
Q
drie
A
trois
23
Q
waar zijn…?
A
oú sont…?
24
Q
de winkel
A
le magazine
25
de kledingwinkel
la boutique
26
leuk/mooi
joli/jolie
27
de straat
la rue
28
het terras
la terrasse
29
hier
ici
30
perfect!
parfait!
31
het huis
la maison
32
de tafel
la table
33
de stoel
la chaise
34
de keuken
la cuisine
35
naast
á côté
36
achter
derriére
37
de tuin
le jardin
38
de badkamer
la salle de bains
39
de douce
la douce
40
het toilet
les toilettes (v)
41
de slaapkamer
la chambre
42
de zolder
le grenier
43
voor
devant
44
het raam
la fenêtre
45
op
sur
46
het bureau
le bureau
47
de computer
l’ordinateur (M)
48
de televisie
la télé
49
het bed
le lit
50
Wat is er?
Qu’est qu’il y a?
51
pardon mevrouw, waar is het centrum?
Pardon madame,oú est le centre-ville?
52
het is links, dan rechts en vervolgens rechtdoor
C’est á gauche, puis á droit et puis tout droit
53
daar is een groot plein
Lá, il y a une grande place
54
er is een klein terras
il y a une petite terrasse ici
55
het is een groot huis
C’est une grande maison
56
achter het huis is een mooie tuin
Deriére la maison, il y a un joli jardin
57
mijn bureau staat voor het raam
Mon bureau est devant la fenêtre
58
op mijn bureau, staat een computer
Sur mon bureau, ily a un ordinateur
59
mijn bed staat rechts
mon lit ast á droit
