Etape 4 Flashcards
1
Q
de prijs (geld)
A
le prix
2
Q
ik ben drie jaar
A
j’ai trois ans
3
Q
We nemen 10 vruchtensap
A
On prend dix jus de fruits
4
Q
de wijn
A
le vin
5
Q
de jam
A
la confiture
6
Q
het winkelwagentje
A
le chariot
7
Q
dat kost / dat is
A
ça fait
8
Q
vier
A
quatre
9
Q
gek
A
fou
10
Q
het stokbrood
A
la baguette
11
Q
de chocolade
A
le chocolat
12
Q
hou oud ben je?
A
tu as quel âge?
13
Q
bij
A
chez
14
Q
alstublieft (iets geven)
A
voilà
15
Q
het toiletpapier
A
le papier toilette
16
Q
een (telwoord)
A
un
17
Q
vijf
A
cinq
18
Q
de appel
A
la pomme
19
Q
achttien
A
dix-huit
20
Q
we, men
A
on
21
Q
de boter
A
le beurre
22
Q
Het kost vijftien euro twintig
A
Ça fait quize euros vingt
23
Q
jij neemt
A
tu prends
24
Q
veertien
A
quatorze
25
Alstublieft mevrouw
Voilà, madame
26
de yoghurt
le yaourt
27
de melk
la lait
28
twee
deux
29
oké
d'accord
30
vijftien
quinze
31
alstublieft (iets vragen)
s'il vous plaît
32
zeven
sept
33
het sinaasappelsap
le jus d'orange
34
de ham
le jambon
35
het vruchtensap
le jus de fruits
36
acht
huit
37
de afdeling
le rayon
38
elf
onze
39
ik wil graag 15 stokbroden
Je voudrais quinze baguettes, s'il vous plaît
40
de fles
la bouteille
41
hoeveel?
combien?
42
zeventien
dix-sept
43
ik wil graag
je voudrais
44
de bakkerij
la boulangerie
45
jij bent
tu es
46
ik ben drie jaar
J'ai trois ans
47
Hoeveel kost dat?
Ça fait combien?
48
anders nog iets?
et avec ça?
49
tien
dix
50
het ananassap
le jus d'ananas
51
negentien
dix-neuf
52
de kaas
le fromage
53
we nemen
on prend
54
ik ben
je suis
55
zes
six
56
Anders nog iets?
Et avec ça?
57
Hou oud ben jij?
Tu as quel âge?
58
het water
l'eau
59
negen
neuf
60
twintig
vingt
61
drie
trois
62
dat is alles
c'est tout
63
het brood
le pain
64
dertien
treize
65
het chocoladebroodje
le pain au chocolat
66
de the
le thé
67
de sperzieboon
le haricot vert
68
bedankt
merci
69
de koffie
le café
70
het appelsap
le jus de pomme
71
Dat is alles
C'est tout
72
een euro
un euro
73
Dank u wel meneer
Merci, monsieur
74
twaalf
douze
75
dan, dus
alors
76
zestien
seize
