frans woordenschat vakantie Flashcards
de wintervakantie
les vancances d’hiver
de zomervakantie
les vacances d’été
de verblijfplaats
le logement
de wijk
le quartier
de skipiste
la piste (de ski)
het uitzicht
la vue
het tweepersoonsbed
le lit double
het eenpersoonsbed
le lit superposé
de waarborg
la caution
het beddengoed
le linge de lit
het badlinnen
le Linge de toilette
de schoonmaak
le nettoyage
de skipas
le forfait de ski
reserveren
réserver
de skiles
cours de ski
de skiverhuur
la location de ski
de bestemming
la destination
de skilift
le remontée mécanique
de skiliefhebber
l’amateur (de ski)
l’amatrice (de ski)
het vertrek
le départ
de aankomst
l’ arrivée
de helm
le casque
de skischoenen
les chaussures de ski
de snowboarschoenen
le chaussures de snowboard
de skistok
le Bâton
uitgerust zijn met
être équipé(e) de
Skiën
skier
snowboarden
pratiquer le snowboard
annuleren
annuler
de anulering
l’annulation
