Frans voc (1) historique Flashcards
un historique
een historiek, een wordingsgeschiedenis
une entreprise
= une société
> entreprendre
> un entrepreneur
een bedrijf
>
ondernemen een ondernemer
une filiale
<=> une société-mère/maison-mère
Attention : ≠ une succursale
een dochteronderneming
<=> een moederbedrijf
≠ een filiaal
une succursale
une succursale bancaire
een filiaal
een bankfiliaal
constituer
= fonder, créer, mettre sur pied
<=> démanteler, dissoudre
> une constitution
constituer une entreprise / un groupe
vormen
= oprichten
<=> ontbinden
> een vorming, oprichting
een bedrijf / groep oprichten
créer
= fonder, mettre sur pied, constituer
<=> fermer, démanteler, dissoudre
> un créateur
une création
stichten, oprichten, creëren
<=> sluiten, ontbinden
> een maker, stichter
een oprichting
fonder
= créer, mettre sur pied, constituer
<> fermer, démanteler, dissoudre
> un fondateur
> une fondation
fonder une entreprise
la date de fondation
= la date de création
oprichten
<> sluiten, ontbinden
> oprichter
> een oprichting, stichting
een bedrijf oprichten
de oprichtingsdatum
construire
> un constructeur
> la construction
construire une nouvelle usine
bouwen
> een bouwer, fabrikant
> het bouwen,bouwwerk, bouwindustrie
een nieuwe fabriek bouwen
démanteler
= dissoudre
<> constituer
> un démantèlement
démanteler une entreprise / un groupe
ontmantelen
= ontbinden
<> vormen
> een ontmanteling
een bedrijf / groep ontmantelen
dissoudre
= démanteler
<> constituer
> une dissolution
dissoudre une entreprise / un groupe
ontmantelen, beëindigen
= ontbinden
<> vormen
> een ontbinding
een bedrijf / groep ontbinden
déposer le bilan
> un dépôt de bilan
de boeken neerleggen
> een faillissementsaanvraag
une faillite
faire faillite
een faillissement
failliet gaan
fermer
<> créer, fonder, mettre sur pied (une entreprise)
<> ouvrir (un magasin)
> une fermeture
sluiten
<> (een bedrijf) oprichten
<> (een winkel) openen
> een sluiting
ouvrir
<> fermer
> une ouverture
ouvrir un nouveau point de vente
célébrer l’ouverture
openen
<> sluiten
> een opening
een nieuw verkooppunt openen
de opening vieren
inaugurer
= ouvrir solennellement
> une inauguration
inaugurer un nouveau bâtiment
feestelijk openen, inhuldigen
>
een feestelijk opening een nieuw gebouw inhuldigen
(s’) implanter
= (s’) installer
> une implantation
(zich) vestigen
>
een vestiging
(s’) installer
= (s’) implanter
> un installateur
> une installation
(zich) vestigen
>
een installateur een installatie
(s’) accroître
> un accroissement
accroître la production
la population s’accroît
(doen) groeien
> een groei, toename
de productie doen toenemen, opvoeren
de bevolking groeit aan
croître
= s’accroître, augmenter
> une croissance
la demande croît
être en (pleine) croissance
groeien
>
een groei de vraag groeit in volle groei zijn
agrandir
> un agrandissement
agrandir son entreprise (f) / son usine (f)
vergroten, uitbreiden
> een vergroting, uitbreiding
zijn bedrijf / fabriek uitbreiden
une enseigne
een uithangbord, handelsnaam, merknaam
(se) développer
= (s’) agrandir, (s’) accroître
> un développeur
> un développement
développer une stratégie
l’entreprise se développe
(zich) ontwikkelen, uitbreiden
>
een ontwikkelaar een ontwikkeling, uitbreiding een strategie ontwikkelen het bedrijf ontwikkelt zich, groeit
une expansion
= un développement, une croissance
une expansion de ses frontières
connaître une expansion rapide
être en (pleine) expansion
= être en (pleine) croissance, être en (plein) essor
een expansie
= een ontwikkeling, groei
een uitbreiding van zijn grenzen
een snelle groei kennen
in volle groei zijn
=
conquérir
> un conquérant
> une conquête
conquérir un marché
conquérir des parts de marché
veroveren
> een veroveraar
> een verovering
een markt veroveren
marktaandeel veroveren