Frans Unité 2 Flashcards
het gezin, de familie
la famille
de broer
le frère
de zus
la sœur
de ouders
les parants
het kind
l’enfant
de vader
le pėre
de moeder
la mėre
papa
papa
mama
maman
de zoon
le fils
de dochter
la fille
de oom
l’oncle
de tante
la tante
de opa
le grand-pėre
de oma
la grand-mére
de grootouders
les grands-parents
de neef
le cousin
de nicht
la cousine
getrouwd (trouwen)
marié (se marier)
gescheiden (scheiden)
divorcé (divorcer)
het jaar
l’an
beste
meilleur
morgen
demain
de verjaardag
l’anniversire
het feest
la fête
de uitnodiging
l’invitation
uinodigen
inviter
dansen
danser
eten
manger
zaterdag
samedi
de tweeling
les jumeaux
de hond
le chien
de halfbroer
le demi-frėre
het enig kind
le fils/la fille unique
alleen
seul(e)
de buurvrouw
la voisine
het weekend
le weekend
de buurman
le voisin
de vriend
le copain
de vriendin
la copine
de trein
le train
wacht! (wachten op)
attends! (attendre)
de boodschap
le message
luisteren (naar)
écouter
de slaapkamer
la chambre
organiseren
organiser
welke
quel
oud
vieux
het dier
l’animal
dol zijn op
adorer
de muziek
la musique
bij (thuis)
chez
schattig
mignon
de metro
le métro
alleen maar
seulement
naar huis gaan
rentrer
bovendien
en plus
lopend
à pied
de kat
le chat
de maand
le mois
de dag
la journée
het geluk
la chance
het nummer
le numéro
geweldig
génial
zoals
comme
de foto
la photo
klaargemaakt, voorbereid (klaarmaken, voorbereiden)
préparé (préparer)
goed, lekker
bon, bonne
de taart
le gâteau
de bloem
la fleur
zij lacht (lachen)
elle rit (rire)
de man, echtgenoot
le mari
grappig
drôle
de vakantie
les vacances
augustus
aout
de olijf
l’olive
op
sur
de tafel
la table
iedereen
tout le monde
altijd
toujours
aardig
gentil
lievelings-
préféré
sinds
depuis
J’ai
ik heb
Tu as
jij hebt
il a
hij heeft
elle a
zij heeft
on a
wij hebben, men heeft
nous avons
wij hebben
vous avez
jullie hebben, u heeft
ils ont
zij hebben (m)
elles ont
zij hebben (v)
Mijn in het mannelijk enkelvoud:
mon
Mijn in het vrouwelijk enkelvoud:
ma
Mijn in meervoud:
mes
Jouw in mannelijk enkelvoud:
ton
Jouw in vrouwelijk enkelvoud:
ta
Jouw in meervoud:
tes
Zijn en haar in mannelijk enkelvoud:
son
Zijn en haar in vrouwelijk enkelvoud:
sa
Zijn en haar in meervoud:
ses
Hoe oud ben je?
Tu as qual âge?
Ik ben dertien jaar.
J’ai treize ans.
Mijn ouders zijn gescheiden.
Mes parents sont divorcés.
Ik ben enig kind.
Je suis fils / fille unique.
Ik woon alleen met mijn moeder.
J’habite seul(e) avec ma mère.
Heb je broers en zussen?
Tu as des frères et des sœurs?
Ik heb een broer en 2 zussen.
J’ai un frère et deux sœurs.
Het is mijn beste vriend.
C’est mon meilleur ami.
Hier is een vakantiefoto.
Voici une photo de vacances.
Mijn ouders zijn erg aardig.
Mes parents sont très gentils.
Mijn nicht is mijn beste vriendin.
Ma cousine est ma meilleur amie.
Wij zijn sinds tien jaar vrienden.
Nous sommes amis depuis dix ans.
Mijn oom is altijd grappig.
Mon oncle est toujours drôle.
Dat is mijn lievelingstante.
C’est ma tante préférée.
Wij zijn met zijn vijven.
Nous sommes cinq.
Ik sta niet op de foto.
Je ne suis pas sur la photo.