Frans ta différence, quelle richesse Flashcards
1
Q
de vrijwilliger
A
le bénévole
2
Q
het gedrag
A
le comportement
3
Q
de werkgever
A
l’employeur
4
Q
het vooroordeel
A
le préjugé
5
Q
het uiterlijk
A
l’apparence
6
Q
de oorzaak
A
la cause
7
Q
het zelfvertrouwen
A
la confiance en soi
8
Q
de studie, het onderzoek
A
l’étude
9
Q
de uitsluiting
A
l’exclusion
10
Q
de schaamte
A
la honte
11
Q
de onverdraagzaamheid
A
l’intolérance
12
Q
aanvaarden
A
accepter
13
Q
verwelkomen
A
accueillir
14
Q
waarderen
A
apprécier
15
Q
wijden aan
A
consacrer à
16
Q
aantonen
A
démontrer
17
Q
afhangen van
A
dépendre de
18
Q
verruimen
A
élargir
19
Q
uitdrukken
A
exprimer
20
Q
minachten
A
mépriser
21
Q
mopperen, zeuren
A
râler
22
Q
aanhankelijk
A
attachant
23
Q
aangetrokken
A
attiré
24
Q
toegelaten
A
autorisé
25
minderbedeeld
défavorisé
26
gehecht
lié
27
dankbaar
reconnaissant
28
zichtbaar
visible
29
moeite hebben om te
avoir du mal à
30
trouwens
d'ailleurs
31
noch...noch
ne...ni...ni
32
namelijk
notamment
33
onlangs
récemment
34
opvallen
se faire remerquer