Frans Signaalwoorden Flashcards
1
Q
ainsi que
A
net als
2
Q
aussi
A
ook
3
Q
d’abord
A
eerst
4
Q
d’ailleurs
A
‘en dan nog iets’
5
Q
d’autant (plus) que
A
des te meer omdat
6
Q
d’une part…d’autre part
A
enerzijds, anderzijds
7
Q
de même
A
op dezelfde manier
8
Q
également
A
ook, eveneens
9
Q
en outre
A
bovendien
10
Q
en plus / de plus
A
bovendien
11
Q
enfin
A
ten slotte
12
Q
ensuite
A
bovendien
13
Q
et puis
A
en toen
14
Q
même
A
zelfs: Zelfs Piet zegt.
15
Q
sinon
A
overigens
16
Q
bref
A
kortom
17
Q
donc
A
dus
18
Q
en clair
A
kortom
19
Q
en effet
A
inderdaad
20
Q
en résumé
A
samengevat
21
Q
en somme
A
kortom, samengevat
22
Q
finalement
A
tenslotte
23
Q
alors
A
dus
24
Q
voilà pourquoi
A
dat is omdat…
25
ainsi
zo, op die manier
26
ll en résulte que
daaruit volgt dat
27
le résultat
het resultaat
28
par conséquent
als gevolg
29
afin de
opdat
30
le but
het doel
31
l’objectif
het doel
32
pour que
opdat
33
sans que
zonder dat
34
c’est pour la que
het is daarom dat...
35
c’est pourquoi
het is daarom...
36
c’est que
dat is omdat
37
car
want
38
en raison de
door, vanwege
39
parce que
omdat
40
puisque
aangezien
41
avant tout
voornamelijk
42
surtout
vooral
43
tel que
omdat
44
à condition que
op voorwaarde dat
45
grace à
dankzij
46
malgré
ondanks
47
sinon
zo niet
48
quand
wanneer
49
à l’époque
destijds
50
à l’origine
oorspronkelijk
51
à partir de
vanaf
52
aujourd’hui
vandaag de dag
53
auparavant
vooraf, vantevoren
54
autrefois
vroeger
55
avant
voorheen
56
d’abord
eerst
57
de nos jours
tegenwoordig
58
depuis
sinds: Ik woon al tien jaar in Parijs.
59
dès
vanaf, zodra
60
désormais
voortaan
61
ensuite
vervolgens
62
et puis
en toen
63
hier
gisteren
64
lorsque
toen, zodra
65
maintenant
nu
66
pendant
tijdens
67
pour l’instant
nu, momenteel
68
puis
toen
69
tandis que
sinds, terwijl
70
toujours
altijd, nog steeds
71
à l’inverse
omgekeerd
72
alors même que
hoewel, terwijl
73
alors que
terwijl
74
au contraire
daarentegen
75
bien que
hoewel
76
bien sûr
uiteraard
77
cependant
desalniettemin
78
certes
zeker
79
contrairement
in tegenstelling tot
80
en contrepartie
integendeel
81
en fait
eigenlijk, in feite
82
en revanche
daarentegen
83
mais
maar
84
malgré
ondanks
85
malgré tout
toch
86
même si
zelfs als
87
néanmoins
desalniettemin
88
or
welnu: welnu, dat is dus niet zo
89
par contre
daarentegen
90
le paradoxe
de tegenstelling
91
par ailleurs
daarentegen
92
pourtant
toch
93
quand même
toch
94
reste que
blijft het feit dat
95
toutefois
toch
96
tout en
terwijl
97
ainsi
zo: zo kun je bijvoorbeeld...
98
comme
zoals
99
par exemple
bijvoorbeeld
