frans 2500 woorden 2.3 Flashcards
1
Q
beweren
A
affirmer
2
Q
een oproep
A
un appel
3
Q
een leger
A
une armée
4
Q
bereiken, raken, treffen
A
atteindre
5
Q
vooruitgaan, naar voren schuiven
A
avancer
6
Q
naar voren komen
A
s’avancer
7
Q
het onderste deel
A
le bas
8
Q
Belgisch
A
belge
9
Q
bewegen, verschuiven, verplaatsen
A
bouger
10
Q
een doelstelling, een doelpunt
A
un but
11
Q
honderd
A
cent
12
Q
laden, inladen
A
charger
13
Q
een commissie
A
une commission
14
Q
een voorwaarde
A
une condition
15
Q
de conditie, de omstandigheden
A
la condition
16
Q
schreeuwen, roepen
A
crier
17
Q
een crisis
A
une crise
18
Q
een beslissing
A
une décision
19
Q
verklaren
A
déclarer
20
Q
een begin, een start
A
un départ