Frans 2500 2.5 Flashcards
1
Q
opgeven, verlaten
A
abandoner
2
Q
begeleiden
A
accompagner
3
Q
en activiteit
A
une activité
4
Q
dichterbij komen
A
s’approcher de
5
Q
een boom
A
une arbre
6
Q
stoppen, ophouden met
A
cesser
7
Q
een maatschappij, een gezelschap
A
une compagnie
8
Q
een beker
A
une coupe
9
Q
snijden, knippen
A
couper
10
Q
zich snijden
A
se couper
11
Q
een dame
A
une dame
12
Q
tweede
A
deuxième
13
Q
een toegang
A
une entrée
14
Q
een schouder
A
une épaule
15
Q
een zomer
A
une été
16
Q
gemakkelijk, eenvoudig
A
facile
17
Q
erg, ernstig
A
grave
18
Q
acht
A
huit
19
Q
niet weten, negeren
A
ignorer
20
Q
opleggen
A
imposer
21
Q
gerechtvaardigd zijn
A
s’imposer
22
Q
binnen(lands)
A
intérieure