frans Flashcards
bonjour
salut
au revoir
dag
hoi
tot ziens
ca va?
ca va
hoe gaat het?
het gaat
merci
oui
non
bedankt
ja
nee
je máppelle
je suis
ik heet
ik ben
le garcon
francias
c’est
la ville
de jongen
frans
het is
de stad
j’habite
et toi?
l’ami
ik woon
en jij?
de vriend
le collége
la classe
de middelbare school
de klas
voici
voila
dit is
dat is
la france
le pays
le quartier
frankrijk
het land
de wijk
la rue
grand
joli
de straat
groot
mooi/leuk
il y a
aussie
er is/ er zijn
ook
je suis
tu es
il est
elle est
on est
nous sommes
vous êtes
ils sont
elle sont
ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
wij zijn
jullie zijn
zij zijn
zij zijn
la fille
l’amie(v)
comment?
á plus
possible
moi?
loin
het meisje
de vriendin
hoe?
tot later
mogelijk
ik?
ver
in
daarginds
met/bij
dans
là-bas
avec
en
oke
verdorie
geweldig
et
d’accord
zut
super
tu t’appelles comment?
je m’appelle thomas
ca va ?
ca va bien. merci
qui est-ce? c’est qui?
c’est une amie de clémence
hoe heet je?
ik heet thomas
hoe gaat het?
het gaat goed. bedankt
wie is dat?
dat is een vriendin van clémence
vriend
vriendin
meneer
leraar
Nederland
klein
groot
le copain
la copine
monsieur
le prof
neérlandais(e)
petit
grand
het adres
de voornaam
luisteren naar
de muziek
kijken naar
erg
ook
kusjes
l’adresse
le prénom
écouter
la musique
regarder
trés
aussi
bisous
ben je nederlands
ik ben frans
waar woon je
ik woon in Amsterdam
ik hou van voetbal
ik ook ik ben sportief
tu es néerlandais
je suis francais
tu habites oú?
j’habites á amsterdam
j’aime le foot
moi aussi je suis sportif
regarde
lis
écoute
écris
réponds
compléte
combine
travaillez
kijk naar
lees
luisteren
schrijf
beantwoord
maak
combineer
werk
