ak h3 Flashcards
aardkorst
De vaste buitenste schil van de aarde, tussen de 6 en 70 km dik.
benedenloop
Het laatste stuk van de rivier bij de zee, waar weinig reliëf is en waar de rivier langzaam stroomt.
bovenloop
Het eerste stuk van de rivier vanaf de bron, waar veel reliëf is en waar de rivier snel stroomt.
condenseren
Het veranderen van waterdamp (gasvormig) in vloeibaar water.
dekzand
Zand dat de wind in de laatste ijstijd in Nederland heeft neergelegd. Deze ijstijd was een koude periode tussen ongeveer 115.000 en 12.000 jaar geleden.
duin
Hoogte van zand, die door de wind is neergelegd.
eeuwige sneeuw
De sneeuw in het hooggebergte die het hele jaar blijft liggen.
erosie
De schurende werking van water, ijs en wind.
gletsjer
Hooggelegen ijsmassa (bijvoorbeeld in een gebergte) die heel langzaam naar beneden stroomt.
gletsjerpuin
Het sediment dat door ijs wordt meegenomen en ergens wordt neergelegd. Heet ook morene.
middenloop
Het deel van de rivier tussen de bovenloop en de benedenloop waar nog wel wat reliëf is, maar waar de rivier minder snel stroomt dan in de bovenloop
monding
Het gebied waar een rivier de zee in stroomt of waar een zijrivier in de hoofdrivier stroomt
morene
Het sediment dat door ijs wordt meegenomen en ergens wordt neergelegd. Heet ook gletsjerpuin.
plaat
een stuk van een gebroken aardkorst
sediment
Het materiaal – zoals stenen, steentjes, grind, zand en klei – dat water, ijs en wind meenemen en ergens anders neerleggen.
sedimentatie
Het neerleggen van materiaal door water, ijs en wind.
stroomgebied
Het gebied dat afwatert op een rivier.
stuwwal
Een door ijs omhoog geperste heuvel.
U-dal
Dal dat de vorm van een U heeft en is ontstaan door de schurende werking van een gletsjer.
V-dal
Dal dat de vorm van een V heeft en is ontstaan door de schurende werking van een rivier.
verdampen
Het veranderen van vloeibaar water in waterdamp (gasvormig).
verwering
Het uit elkaar vallen van vast gesteente door temperatuurverschillen, water en plantenwortels.
waterkringloop
De voortdurende verplaatsing van water, waarbij het water steeds overgaat van de ene toestand (fase) in de andere: vast, vloeibaar en gasvormig.