frans Flashcards
la place de l’adjectif (17)
bon
mauvaus
grand
petit
jeune
nouveau
vieux
beau
joli
gros
gentil
long
autre + permier, deuxième, troisième
dernier
le comparatif
plus ……que
aussi……que
moins……que
le superlatif
le, la, les + plus/moins + adjectif
de vraagwoorden (8)
qui
quoi
où
quand
comment
combien
quelle
pourqoui
blauw
bleu
groen
vert
waar/echt
vrai
mooi
joli
groot
grand
klein
petit
kort
court
lelijk
laid
effen
uni
uit de mode
démodé
bedrukt
imprimé
gestreept
rayé
aansluitend
serré
elegant
élégant
eng, smal
étroit
frans
français
grijs
gris
slecht
mauvais
origineel
original
speciaal
spécial
wijd
large
jong
jeune
ander
autre
verschrikkelijk
horrible
leijk
moche
comfortabel
confortable
geweldig
magnifique
persoonlijk
personnel
afgrijselijk
affreux
duur/dierbaar
cher
gevaarlijk
dangereux
serieus
sérieux
sportief
sportif
nieuw
neuf
licht
léger
laatste
dernier
eerste
premier
oud/vroeger
ancien
italiaans
italien
schattig
mignon
goed/lekker
bon
mooi
beau
nieuw
nouveau
dik
gros
laag
bas
fris, vers
frais
lang
long
favoriet
favori
vriendelijk
gentil
oud
vieux
wit
blanc
paars
violet
sympathiek
sympa
chic, stijlvol
chic
goedkoop
bon marché
ne pas
geen
ne jamais
nooit
ne plus
geen meer
ne plus
niet meer
ne rien
niets
ne personne
niemand
hoe vorm je de passé récent
venir+ de +infinitif du verbe
een kelder
une cave
een zolder
un grenier
een uur nablijven
une heure de retenue
een tuin
un jardin
een stuk speelgoed
un jouet
een vaatwas
un lave-vaisselle
een kattenbak
une litière
een living
un living
een linnenmand
un panier à linge
een vertrek, een ruimte in het huis
une pièce
een straf
une punition
een takenbord
un tableu d’organisation
een taak
une tâche
een eetkamer
une salle à manger
een salon
un salon
een huishoudelijke taak, een klusje
une tâche ménagère
een terras
une terrasse
naar beneden gaan
descendre
uitlaten
promener
vullen
remplir
strijken
repasser
verzorgen
soigner
leegmaken
vider
de planten water geven
arroser les plantes
wat een rotzooi!
v’est quoi ce bordel
de tafel afruimen
débarrasser la table
stof afnemen
enlever la poussière
de was ophangen
étender le linge
de vaat doen
faire la vaisselle
de strijk doen
faire le repassage
de bedden opmaken
faire les lits
een uur geleden
il y a une heure
de ruiten wassen
laver les vitres
stofzuigen
passer l’aspirateur
de les missen
rater le cours
de tafel dekken
mettre la table
de vaatwas vullen
remplir le lave-vaisselle
de vaatwas legen
vider le lave-vaisselle
de was strijken
repasser le linge
de vuile kleren in de wasmand leggen
metter les vêtements sales dans le panier à linge
in de tuin werken
travailler dans le jardin
de boodschappen doen
faire les courses
de vuilbak buiten zetten
sortir la poubelle
het huis poetsen
nettoyer la maison
de dieren verzorgen
soigner les animaux
de hond uitlaten
promener le chien
de kattenbak legen
vider la litière du chat