FLUÏDA Flashcards
p (hs)
hydrostatische druk (druk in vloeistof)
hydraulische lift
P1 = P2
F1/A1 = F2/A2
wet van Archimedes
elk voorwerp in fluïdum ondervindt F(stuw) = G (verpl vl)
zinken
ρ(vw) > ρ(vl)
zweven
ρ(vw) = ρ(vl)
drijven
ρ(vw) < ρ (vl) => m(vw) = m(verpl vl)
densimeter
= aerometer
= hydrometer
=> dichtheid bepalen
bovendruk
druk boven p(atm) (systolische)
onderdruk
diastolische
laminaire stroming
fluïdum stroomt in dezelfde richting (stroomlijnen)
turbulente stroming
fluïdum stroomt niet in dezelfde richting (wervelstroom)
stationaire stromen
snelheid in elk punt vd ruimte cte in de tijd
continuïteitsvergelijking
(behoud van massa)
A.v = cte
’ hoe kleiner de diameter, hoe groter de snelheid’
bloedstroom
v = 1,5 mm/s (capillairen
‘bloedsnelheid is hoger bij vernauwing van de vloedvaten’
vergelijking van Bernouilli
(behoud van energie)
‘hoe groter de snelheid, hoe groter de druk’
venturibuis
(drukverschil meten)
(horizontale buis: h = cte)
η
viscositeit
= wrijving die vloeistof ondervindt door cohesiekrachten
τ
afschuifspanning
snelheidsgradiënt
zie formule afschuifspanning
drukgradiënt
zie formule debiet
Q
=volumedebiet