Examenvocabulaire H15 N-F Flashcards
1
Q
aangestoken
A
allumé
2
Q
gebroken
A
rompu
3
Q
slaan
A
battre
4
Q
tekenen
A
dessiner
5
Q
aangegeven
A
indiqué
6
Q
geparkeerd
A
garé
7
Q
vaart minderen
A
ralentir
8
Q
naar huis gaan
A
rentrer
9
Q
inschenken
A
verser
10
Q
leegdrinken
A
vider
11
Q
springen
A
sautait
12
Q
gegooid
A
jeté
13
Q
bezoeken
A
visiter
14
Q
worden
A
devenir
15
Q
oprapen
A
ramasser
16
Q
Je moet niet naar haar luisteren.
A
Il ne faut pas l’écouter.
17
Q
Ik zou het anders aanpakken.
A
Je m’y prendrais autrement.
18
Q
Ga eerst maar boodschappen doen en maak daarna je huiswerk.
A
Va d’abord faire des courses et fais ensuite tes devoirs.
19
Q
Mag ik u even onderbreken?
A
Je peux vous interrompre?
20
Q
Ik wil graag reageren.
A
Je voudrais réagir.
21
Q
Wacht even, wat bedoel je daarmee?
A
Attends, qu’est-ce que tu veux dire par là?