Examen 2 (Trajet 3, 4, 5 & 7) Flashcards
l’abbonnement (m)
het abonnement
l’activité (f)
de activiteit
l’avantage (m)
het voordeel
la bibliothéque
de bibliotheek
la communication
de communicatie
le développement
de ontwikkeling
l’inconvénient (m)
het nadeel
l’intervieuw (f)
het interview
la lettre
de brief
le livre
het boek
le message
de boodschap, het bericht
le public
het publiek
le public cible
de doelgroep
amusant(e)
prettig
bête
dom
intéressant(e)
interessant
libre
vrij
nul, nulle
stom
adorer
dol zijn op, heel graag zien
communiquer
communiceren
écouter (quelque chose)
luisteren (naar iets)
entendre
horen
lire
lezen
parler de
spreken over
prendre un abonnement
een abonnement nemen
réfléchir
nadenken
regarder (quelque chose)
(naar iets) kijken
s’abonner (à)
zich abonneren (op)
s’adresser à
zich richten tot
se souvenir de
zich herinneren
s’intéresser à
zich interesseren voor
l’appli(cation) (f)
de app
le clic
de klik
l’internaute (m/f)
de surfer (op het internet)
le lien
de link
le mot de passe
het paswoord
le moteur de recherche
de zoekmachine
le nom de l’utilisateur
de login, de gebruikersnaam
la notification
de melding
les TIC
de ICT
numérique
digitaal
avoir accès à
toegang hebben tot
cliquer
klikken
éteindre l’ordinateur
de computer uitzetten
installer (une appli)
(een app) installeren
naviguer (sur Internet)
surfen (op het internet)
sauvegarder
bewaren, opslaan
se connecter
zich aanmelden
se débrouiller
zich uit de slag trekken
se déconnecter
zich afmelden
taper
intikken
télécharger
downloaden
l’évènement (m)
het evenement, de gebeurtenis
le fait divers
het (banale) nieuwsfeit
l’information
de informatie
le/la journaliste
de journalist, de journaliste
le monde
het volk, de wereldn
la politique
de politiek
les sports (m)
de sport
le, la, les
les articles définis
un, une, des
les articles indéfinis
la vedette
de vedette
international(e)
internationaal
local(e)
lokaal, plaatselijk
national(e)
nationaal
régional(e)
regionaal
être à la recherche de
op zoek zijn naar
informer
informeren
mentir
liegen
oser
durven
se concentrer
zich concentreren
se tromper
zich vergissen
s’informer
zich informeren
suivre l’actualité
op de hoogte blijven van de actualiteit
zapper
zappen
à propos de
in verband met
la chaîn
de zender
l’écran (m)
het scherm
l’émission (f)
de uitzending, het programma
l’image (f)
het beeld
l’info trafic (f)
de verkeersinformatie
le journal télévisé (le JT)
het (tv-)journaal
le présentateur, la présenatrice
de presentator, de presentatrice
la radio
de radio
le speaker, la speakerine
de omroeper, de omroepster
le technicien
de technicus
la télé
de tv
la télécommande
de afstandsbediening
le volume
het volume
augmenter le son
de klank luider zetten
baisser le son
de klank stiller zetten
écouter les nouvelles
naar het nieuws luisteren
le Net
het internet
le site
de site
lire un journal en ligne
een krant online/digitaal lezen
surfer (sur Internet)
surfen (op het internet)
la pub, la publicité
de reclame
retenir
onthouden
le casque
de hoofdtelefoon
la session
de sessie
jouer à un jeu vidéo
een videospel spelen
la batterie
de batterij
le chargeur
de lader
la coque
de hoes
le smartphone
de smartphone, de gsm
équipé(e) (de)
uitgerust (met)
occupé(e)
bezet
allumer son portable
zijn gsm aanzetten
appeler quelqu’un
iemand bellen
éteindre son portable
zijn gsm uitzetten
recevoir
ontvangen
recharger (la batterie)
(de batterij) opladen
téléphoner à quelqu’un
iemand opbellen
la batterie est à plat
de batterij is plat
l’adresse mail (f)
het e-mailadres
le blog
de blog
l’e-mail (m), le mail
de e-mail
l’émoticône (f)
de smiley
le forum
het forum
le hashtag
de hashtag
les réseaux sociaux (m)
de sociale netwerken, de sociale media
le tchat
de chat
envoyer (un message)
(een bericht) verzenden
réagir
reageren
répondre
antwoorden
en ligne
online
être joignable
bereikbaar zijn
vérifier
controleren, nakijken
la clé USB
de USB-stick
se brancher sur/ se connecter sur
zich aansluiten op
l’imprimante
de printer
surfer
surfen
le forum de discussion
het discussieforum
le haut-parleur
de luidspreker
partager
delen
mettre en ligne
online zetten
participer à un forum
deelnemen aan een forum
la connexion Internet
de internet connectie
télécharger
downloaden
Internet/ le Net
het internet
ouvrir un programme
een programma openen
mettre (son profil) à jour
(zijn profiel) updaten
les écouteurs
de oortjes
le scanner
de scanner
le fichier
het bestand
fermer une session
zich afmelden
la plateforme d’apprentissage
het leerplatvorm
le disque dur (externe)
de (externe) harde schijf
aller sur
gaan naar/ surfen naar
le naviqateur
de browser
consulter ses e-mails/ Internet
je e-mails/ internet raadplegen
le clavier
het toetsenbord
le réseau social
het sociaal netwerk
le casque
de hoofdtelefoon
la cartouche d’encre
het inktpatroon
entrer (en mot de passe)/ introduire (un mot de passe)
(een wachtwoord) ingeven
en ligne
online
pirater
hacken
la tablette
de tablet
le son
de klank
sauvegarder
bewaren
le moteur de recherche
de zoekmachine
la console (de jeu)
de (spel)console
la mémoire
het geheugen
le courriel
de e-mail
le tapis de souris
de muismat
le mot de passe
het wachtwoord
l’ordinateur portable
de laptop
la souris
de muis
la webcam
de webcam
l’accès Internet
de internettoegang
l’ordinateur (de bureau)
de desktop
le bricoleur
de knutselaar, de doe-het-zelver
l’énergie (f)
de energie
le fonctionnement
de werking
l’inventeur (m), l’inventrice (f)
de uitvinder, de uitvindster
l’invention (f)
de uitvinding
l’objet (m)
het voorwerp
le produit
het product
le système
het systeem
adapter
aanpassen
bricoler
knutselen, doe-het-zelven
développer
ontwikkelen
employer
gebruiken
inventer
uitvinden
servir à
dienen tot/ voor
utiliser
gebruiken
le but
het doel
choisir
kiezen
proposer de
voorstellen om te
l’avantage (m)
het voordeel
écologique
ecologisch
efficace
efficiënt
innovant(e)
innoverend
inutile
nutteloos
original(e)
origineel
pratique
praktisch, handig
rechargeable
herlaadbaar
réutilisable
herbruikbaar
solaire
zonne-
utile
nuttig
changer
veranderen
créer
creëren, ontwikkelen
enlever
wegnemen, verwijderen
fabriquer
fabriceren
falloir, il faut
moeten, men moet/ er is nodig
mesurer
meten
peser
wegen
produire
produceren
se servir de
gebruikmaken van
l’adaptateur (m)
de adapter
le bouton
de knop
l’emploi (m)
het gebruik
activer
activeren, inschakelen
appuyer sur
drukken op
brancher
aansluiten
désactiver
uitschakelen
programmer
programmeren
valider
bevestigen
à l’aide de
met behulp van
l’appareil (m)
het toestel
l’écran (m)
het scherm
l’électricité (f)
de elcktriciteit
l’outil (m)
het werktuig, het gereedschap
la dimension
de afmeting, de omvang
la forme
de vorm
le poids
het gewicht
la taile
de maat, de grootte
simple
simpel, eenvoudig
le changement
de verandering
le consommateur
de verbruiker
la consommation
het verbruik
le constat
de vaststelling
dangereux, dangereuse
gevaarlijk
changer
veranderen
chercher
zoeken
consommer
verbruiken
diminuer
verminderen, afnemen
limiter
beperken
réparer
herstellen
le planète
de planeet
le sol
de grond, de bodem
la terre
de aarde, de grond
le contenant
het recipiënt, het voorwerp waarin iets kan
le covoiturage
het carpoolen
l’écologie (f)
de ecologie, de milieukunde
l’environnement (m)
het milieu
le recyclage
de recyclage
la station d’épuration
het waterzuiveringsstation
les transports en commun (m)
het openbaar vervoer
biodégradable
biologisch afbreekbaar
écologique
ecologisch, milieuvriendelijk
propre
schoon, milieuvriendelijk
recyclable
recycleerbaar
recycler
recycleren
en vrac
in bulk
l’ampoule basse consommation (f)
de spaarlamp
l’éolienne (f)
de windturbine
le panneau solaire
het zonnepaneel
la soure d’énergie
de energiebron
débrancher
uitschakelen, afzetten, loskoppelen
le dioxyde de carbone (CO2)
het koolstofdioxide
les eaux uséés
het afvalwater
la particule
het fijne deeltje
le plastique
het plastic
le pollueur
de vervuiler
la pollution
de vervuiling
l’usine (f)
de fabriek
polluant(e)
vervuilend
sale
vuil
nettoyer
poetsen, reinigen
polluer
vervuilen
la nature
de natuur
la protection
de bescherming
protéger
beschermen
le compost
de compost
le composteur
het compostvat
la décharge
de stortplaats, de vuilnisbelt
les déchets (ménagers)
het (huishoudelijk) afval
l’emballage plastique (m)
de plastic verpakking
le gaspillage
de verspilling
les ordures (ménagères)
het (huishoudelijk) afval
la poubelle
de vuilnisbak
le sac poubelle
de vuilniszak
le tri (des déchets)
het sorteren (van het afval)
composter
composteren
emballer
verpakken
gaspiller
verspillen
jeter
weggooien
ramasser
oprapen
stocker
opslaan
trier (les déchets)
(het afval) sorteren
les bagages à main (m)
de handbagage
la compagnie aérienne
de luchtvaartmaatschappij
l’embarquement (m)
de boarding
le vol
de vlucht
atterrir
landen
décoller
opstijgen
embarquer
boarden
enregistrer (les bagages)
(de bagage) inchecken
récupérer les bagages
de bagage ophalen
voler
vliegen
changer de train
overstappen
descendere (du train)
uitstappen
monter dans (le train)
instappen
rater sa correspondance
zijn aansluiting missen
la carte d’identité
de identiteitskaart
le contrôle de sûreté
de veiligheidscontrole
le contrôle passeport
de paspoortcontroe
les documents de voyage (m)
de reisdocumenten
les papiers d’identité
de identiteitspapieren
la boussole
het kompas
le camping (sauvage)
het (wild)kamperen
la cravane
de caravan
l’emplacement (m)
de standplaats, de locatie
le feu de camp
het kampvuur
le matelas pneumatique
de luchtmatras
le sac à dos
de rugzak
le sac de couchage
de slaapzak
replier sa tente
zijn tent opvouwen
l’altitude (f)
de hoogte (t.o.v de zeespiegel)
l’arrivée (f)
de aankomst
l’autorisation (f)
de toestemming
la baignade
het baden, het zwemmen
le bain de soleil
het zonnen, het zonnebaden
la borne libre-service
de ticketautomaat
le château
het kasteel
la clim(atisation)
de airco(nditioning)
la crème solaire
de zonnecrème
le départ
het vertrek
le dépliant
de folder
la destination
de bestemming
la frontière
de grens
les heures d’ouverture (f)
de openingsuren
le logemet
het logement
l’office de tourisme (m)
de toeristische dienst
le parc naturel
het natuurpark
le passager, la passagère
de passagier, de passagierster
le paysage
het landschap
la randonnée
de trektocht
le renseignement
de inlichting
le rocher
de rots
le sac de voyage
de reistas
le séjour
het verblijf
la serviette de plage
het badlaken, de strandhanddoek
le spray antimoustiques
de antimggenspray
le stage
de stage, de cursus, het kamp
le syndicat d’initiative
de dienst voor toerisme
le tour du monde
de wereldreis
le tourisme (durable)
het (duurzame) toerisme
la trousse de toilette
de toilettas
la valise
de koffer
le voilier
de zeilboot
le voyage organisé
de georganiseerde reis
le voyageur, la voyageuse
de reiziger, de reizigster
la vue
het (uit)zicht
bien/ mal situé(e)
goed/ slecht gelegen
bruyant(e)
luidruchtig
confortable
comfortabel
inoubliable
onvergetelijk
splendide
prachtig
accueillir
onthalen
attendre (les vacances)
wachten op (de vakantie)
faire sa valise/ faire ses bagages
zijn koffer maken
loger (à l’hôtel)
logeren, overnachten (in een hotel)
partisiper à
deelnemen aan
passer (ses vacances)
(zijn vakantie) doorbrengen
profiter de
genieten van
réserver (à l’avance)
(vooraf) reserveren
rester
blijven
retourner
terugkeren
revenir de
terugkomen van
se reposer
(uit)rusten
s’informer
zich informeren
traverser
oversteken, doorkruisen
à destination de (La Panne)
met bestemming (De Panne)
à proximité
in de buurt
Bienvenue!
Welkom!
Bonnes vacances!
Fijne vakantie!
en direction de (la mer)
in de richting van (de zee)
en provenance de (Liège)
komende uit (Luik)
Je vous souhaite un bon voyagee!
Ik wens u een goede reis!
Il vaut mieux (réserver)
Het is beter te (reserveren)
Je parle (Indicatif présent)
Ik spreek
Parle! (impératif)
Spreek!
Je parlais (imparfait)
Ik sprak
J’ai parlé (Passé composé)
Ik heb gesproken
Je parlerai (Futur simple)
Ik zal spreken
Je parlerais (Conditionnel présent)
Ik zou spreken
Je vais parler (Futur proche)
Ik ga spreken
Je viens de parler (Passé récent)
Ik heb zonet gesproken
Parler
spreken
Finir
eindigen
Dormir
Slapen
Attendre
wachten
conduire
rijden, leiden
avoir
hebben
Être
zijn
manger
eten
commencer
beginnen
acheter
kopen
appeler
roepen
jeter
werpen
nettoyer
schoonmaken
préférer
verkiezen
aller
gaan
faire
maken, doen
s’asseoir
gaan zitten
boire
drinken
connaître
kennen
dire
zeggen
ecrire
schrijven
envoyer
sturen, zenden
devoir
moeten
courir
lopen
lire
lezen
mourir
sterven
falloir
moeten
mettre
plaatsen, zetten, (kleren) aantrekken
offrir
aanbieden, geven
pouvoir
kunnen, mogen
recevoir
ontvangen
rire
lachen
battre
slaan
se taire
zwijgen
vivre
leven
savoir
weten
eteindre
doven, afzetten
peindre
schilderen/ verven
repeindre
herverven
plaindre
beklagen
se plaindre
zich beklagen/ klagen over
craindre
vrezen