Evolutie Flashcards

You may prefer our related Brainscape-certified flashcards:
1
Q

Populatie

A

Groep organismen vanuit dezelfde soort die zich kunnen voortplanten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Soort

A

Populaties die onderling kunnen voortplanten en vruchtbare nakomelingen kunnen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prokaryoten

A

Organismen die geen celkern hebben (bacterien en archea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eukaryoten

A

Organismen die een celkern hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Neodarwinisme

A

Opvatting dat de combinatie van mutatie en natuurlijke selectie de drijvende kracht is achter de evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Natuurlijke selectie/survival of the fittest

A

Natuurlijk proces waarbij alleen degene die goed zijn aangepast tot de leefomgeving overleven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Reproductieve isolatie

A

Wanneer er voor een lange tijd geen voorplanting plaatsvind tussen individuen vanuit een soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Genetic drift

A

Willekeurige verspreiding van genen bij (a)seksuele voortplanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fossielen

A

Versteende resten van dieren of planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Homologe organen

A

Organen die dezelfde opbouw hebben maar een verschillende functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Analoge organen

A

Organen die dezelfde functie hebben maar een verschillende opbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rudimentaire orgaan

A

Organen die hun functies zijn verloren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bacterie

A

Eencellig en heeft geen celkern, is verder ook zelfstandig. Kan goed- en kwaadaardig zijn, te behandelen met antibiotica of vaccinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Virus

A

Heeft een gastheer nodig en is niet te behandelen met antibiotica, wel met een vaccinatie. Een virus maakt zijn DNA in jou. Verder kan een virus an vorm veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Biodiversiteit

A

Aantal verschillende soorten organismen in een bepaald gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Meercellig

A

Planten, dieren en schimmels.

17
Q

Organische stof

A

Stoffen gemaakt vanuit anorganische stoffen. Een organische stof is groot (bijvb c6h12o6)

18
Q

Anorganische stof

A

Kleine stoffen, Co2, O2, N2 etc

19
Q

Autotroof

A

Organismen die zelf voorzienend zijn. Zij maken vanuit anorganische stoffen organische stoffen

20
Q

Heterotroof

A

Organismen die niet vanuit anorganische stoffen organische stoffen kunnen maken.

21
Q

Binaire naam

A

Alle organismen hebben een binaire naam. Geslacht, soort

22
Q

Ras

A

Soort die verschillende uiterlijken hebben

23
Q

Indelingscriteria

A

1) Eencellig of meercellig
2) Hetero- of autotroof
3) Celkern? ja/nee
4) Celwand? Ja/nee

24
Q

Genetische modificatie

A

De mens verandert het DNA van een organisme

25
Q

Indeling domeinen

A

Eukaryoten en prokaryoten

26
Q

Selectiedruk

A

De invloed die milieufactoren uitoefen op de genetische variatie in een populatie

27
Q

Adaptie

A

Aanpassing

28
Q

Mutaties

A

Veranderingen in de genen door foutjes bij het repliceren van de chromosomen, of door mutagene stoffen

29
Q

Genetische variatie

A

Variatie in de genen

30
Q

Evolutie

A

De geleidelijke ontwikkeling van de levensvormen op aarde

31
Q

Bacteriofagen

A

Virussoorten die bacterien als gastheer gebruiken