engels vocabulair unit 4 Flashcards
klimmen
to climb
een klimmer
a climber
voorbijvaren
to cruise
afdalen
to descend
een afdaling
a descent
bestaan
to exist
het bestaan
existence
bewonen
to inhabit
een inwoner
an inhabitant
meten
to measure
een maat
a measurement
fotograferen
tp photograph
een foto
a photograph
drukken
to press
druk
pressure
vastleggen
to record
een record
to record
overleven
to survive
de overleving
survival
ongeveer
approximately
gemiddeld
average
de bodem
the bottom
een wezen
a creature
de diepte
the depth
een aardbeving
an earthquake
een expiditie
an expedition
van de wereld
global
menselijk
human
een top
a peak
een planeet
a planet
krachtig
powerful
een wetenschapper
a scientist
om
at
tussen
between
gedurende
during
gedurende
for
in
in
op
on
sinds
since
geleden
ago
al
already
altijd al
always
ooit
ever
daarnet
just
vorige
last
onlangs
lately
nooit
never
slechts
only
onlangs
recently
deze,dit
this
vandaag
today
tot nu toe
up till now
tot nu toe
up to now
gisteren
yesterday
al
yet
nog niet
not yet
toen ik jonger was
when is was younger
hoogte
height
snelheid
speed