engels thema1 Flashcards
bruise, to bruise
blauwenplek
fracture, to break
gebroken bot
sprain, twisted, to sprain
verstuiking
dislocated, to dislocate
ontwricht
torn ligaments, to tear
scheur
a concussion, to concuss
hersenschudding
burn, to burn
verbrand
a scrape, to scrape
schaafwond
a cut, to cut
snee
stomache
buikpijn
toothache
tandpijn
headache
hoofdpijn
third degree burn
3e graads brandwonde
vertebra
beschadigde wervel
blister
blein / brandblaar
nosebleed
bloedneus
a bump
een bult
blown vein
doorboorde ader
pelvic fracture
gebarsten bekken
broken collarbone
gebroken sleutelbeen
scraped ellebow
geschaafde elleboog
a cast
een gips
stitch
hechting
infected cut
ontstoken snijwonde
dislocated hip
ontwrichte heup
a band-aid
een pleister
a wheelchair
een rolstoel
a schattered toe
verbrijzelde teen
a pulledtendon
verrekte pees
clogged artery
verstopte slagader
a hernia
zwelling in ingewanden
to have a fever
koorts hebben
cartilage
kraakbeen
stools
krukken
tissue damage
weefselschade
nervous
zenuwachtig