economie hoofdstuk 2 Flashcards
comparatief voordeel
het hebben van een relatief voordeel ten opzichte van een andere partij
transactiekosten
alle kosten (zowel tijd als geld) die iemand maakt om een ruilpartner te vinden, tot een overeenkomst te komen met deze ruilpartner en die overeenkomst af te handelen
directe ruil
ruilen van goederen zonder tussenkomst van geld
indirecte ruil
ruilen met geld als betaalmiddel
eigendomsrecht
de juridische eigenaar van een goed die, binnen bepaalde grenzen, vrij si om er naar eigen goeddunken mee te handelen.
rechtspersoon
een organisatie die juridisch op dezelfde manier rechten en plichten kan hebben als een natuurlijk persoon.
ongedifferentieerde koopkracht
geld waarmee je overal terecht kunt om goederen te kopen
geld
de drie functies van geld zijn:ruilmiddel, spaarmiddel en rekenmiddel.
wettig betaalmiddel
een betaalmiddel waarmee je overal in Nederland kunt betalen.
intrinsieke waarde
De waarde van materiaal waarvan geld is gemaakt.
extrinsieke waarde ( = nominale waarde)
De waarde die aan geld wordt toegekend (erop staat).
wet van Gresham
als twee vormen van geld circuleren met dezelfde nominale waarden dan zal de betaling plaatsvinden met het geld met de laagste intrinsieke waarde.
fiduciair geld
geld dat algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel, omdat het wordt vertrouwd door de gebruikers.
chartaal geld
munten en bankbiljetten in handen van het publiek.
giraal geld
direct opvraagbare tegoeden op betaalrekeningen bij een bank.