Ecology life history Flashcards

1
Q

Life history

A

Een reeks geëvolueerde strategieën, waaronder anatomische, fysiologische en gedragsmatige aanpassingen die de overleving en het reproductiesucces van organismen rechtstreeks beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Capital breeders

A
  • bouwen reserves zodat ze later kunnen voortplanten (onafhankelijk van voedsel beschikbaarheid)
  • vaak bij soorten waar timing van invloed is op overleving volwassenen en jongen
  • hogere ‘costs’ voor voortplanting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Income breeders

A
  • Zien inname voedsel gelijk aan voortplanting
  • Vaak kleine soorten die niet in staat zijn om reserves op te slaan
  • komt vaak voor in gebieden zonder of met weinig seizoenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Optimal clutch size

A

Trade off quantity vs quality offspring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Optimal laying date

A

Afweging kosten zelf onderhoud en overleving nageslacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Life history strategies are reflected in traits that affect …?

A

Scheduling of reproduction and survival
- begin van reproductie tijd
- frequency van reproductie
- Aantal jongen per reproductie periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

K selection

A

Selects for life history traits that are sensitive to population density

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

R selection

A

Selects for life history traits that maximise reproduction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Iteroparity

A
  • vaker reproductie
  • nakemolingen worden goed verzorgd
  • weinig, maar grote nakomelingen
  • hoge overlevingskans
  • ouders overlevingskans hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Semelparity

A
  • 1 x reproductie
  • Veel, maar kleine nakomelingen
  • Lage overlevingskans
  • favoriet in onvoorspelbare condities
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

(Survivorship curves)
Type l

A

Concentrated mortality towards end of lifespan (humans and large animals)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

(Survivorships curves)
Type ll

A

Constant mortality over lifespan (songbirds or marmots)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

(Survivorships curves)
Type lll

A

High death rate for young, and lower death for survivors (oysters and amphibians)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Which type survivorship curve reflects k-strategists

A

Type l

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Which type survivorship curve reflects r strategists?

A

Type lll

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Jagen op geiten met grote hoorns

A

Phenotype- based selective harvesting

17
Q

Sex- specific survival due to differences

A
  • breeding behaviour
  • parental care
  • territoriality
  • hormonal effects on immune systems
18
Q

the 3 patterns of dispersion

A

clumped, uniform, random

19
Q

Clumped dispersion =

A

= individuals aggregate in patches: are
closer together than expected by chance

20
Q

Clumped dispersion komt tot stand door

A

resource
availability and behaviour

21
Q

Uniform dispersion =

A

= individuals are more evenly distributed than expected by chance.

22
Q

uniform dispersion komt tot stand door =

A

social interactions such as territoriality

(Occurs when an individual has a tendency to avoid other individuals, or when
individuals close to others die.)

23
Q

Random dispersion =

A

the position of each individual is independent of other
individuals. Individuals are unevenly distributed because of chance events.

24
Q

Welke drie aspecten van een organisme’s levensgeschiedenis zijn volgens Krebs (1977) essentieel in de optimale verdeling van beperkte energie en tijd?

A

groei, voortplanting en onderhoud
(onderhoud neemt het meeste energie en tijd weg)

25
Q

door welke 2 aspecten kan energie beperkt zijn

A

door voedingsinname en energie uitgave

26
Q

door welke aspecten kan tijd beperkt worden?

A

jaarlijkse cyclus van de trek, de voortplanting, de rui, het vetmesten, de trek en de winter

27
Q

Voor elk organisme is er een fysiologische afweging in de life history. De strijd tegen 2 ‘traits’ om energie en/of tijd is tussen ….

A
  1. Survival vs. reproduction
  2. Current vs. future reproduction
  3. Size/Quality of offspring vs. Number/Quantity of young
28
Q

‘cost of reproduction’

A

Elke soort moet nadenken over zijn eigen voortbestaan ​​en voortplanting

29
Q
A