Eco hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

aanbodfactoren

A

de aanbodzijde vn het economisch proces, zoals deze wordt bepaald door de hoeveelheid en de kwaliteit van de productiefactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

arbeidsproductiviteit

A

de hoeveelhed product per persoon per tijdseenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

basisinnovatie

A

innovatie die een wezenlijke vernieuwing van een product of een productieproces betekent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bestedingseffect van investeringen

A

investeringen is het kopen van kapitaalgoederen, waarbij beslag wordt gelegd op de bestaande productiecapaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

breedte-investering

A

inestering waarbij de verouding kapitaalarbeid dezelfde bliojft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

capaciteitseffect van investeringen

A

het effect dat investeringen de productiecapaciteit vergroten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

conjuctuurbeweging

A

de veranderingen in het groeipercentage van de productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

crisis

A

het bovenste omslagpunt in de conjuctuurgolf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

cyclische bedrijfstakken

A

bedrijfstakken die meer dan gemiddeld op de conjuctuurbeweging reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

depressie

A

een langdurige terugloop van het absolute niveau van de productie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

diepe-investering

A

arbeidsbesparende investeringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

duurzame ontwikkeling

A

men voorziet in de behoeften van de heudige generatie zonder de behoeftebevrediging van de toekomstige generaties in gevaar tebrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

education permanente

A

voordurende her- en bijscholing om snel verouderde kennis bij te spijkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

groeifactoren

A

de niet-economische factoren, vraagfactoren en aanbodfactoren, die de toeneming van de productie bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

groeitheorie

A

theorie die de ontwikkeling van de aanbodzijde van het economische proces beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

indexcijfer

A

geeft de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang van die grootheid in de zogeoemde basisperiode

17
Q

innovatie

A

de ontwikkeling en succesvolle invoeing van nieuwe of verbeterde goederen en diensten, productie of distributieprocessen.

18
Q

kapitaalaccumulatie

A

opeenstapeling van kapitaal; groei van de kapitaalgoederenvoorraad

19
Q

langegolfbeweging

A

door kondratieff beschreven golfbeweging in de economische activiteit met een duur van ongeveer vijftig jaar

20
Q

nominaal nationaal inkomen

A

het nationaal inkomen gemeten in uro’s, ongecorrigeerd voor geldontwaarding

21
Q

recessie

A

wanneer gedurende twee kwartalen achtereen de nationale productie terugloopt

22
Q

reële inkomen per inwoner

A

het nominale nationale inkomen gecorrigeerd voor geldontwaarding en gedeeld door het aantal inwoners

23
Q

structuurwerkloosheid

A

verzamelnaam voor uiteenlopende vormen van werkloosheid die een gevolg zijn van de inrichting van het productieproces en van veranderingen daarin

24
Q

trend

A

de over een reeks van jaren gemiddelde groei van de productie

25
Q

vraagfactoren

A

de vraagzijde van het economisch proces, bepaald door de bestedingen van particulieren, de overheid en het buitenland