Eco hoofdstuk 4 Flashcards

1
Q

aanbodvergelijking

A

beschrijft welke hoeveelheden aanbieders van plan zijn bij uiteenlopende prijzen aan te bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

afnemende meerproduct

A

naarmate aan een constante hoeveelheid kapitaal meer eenheden arbeid worden toegevoegd, zal de meer productie afnemen en voorbij een zeker punt zelfs negatief worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

autoriteit concument en markt (ACM)

A

Fusie (2013) van consumentenautoriteit, nederlandse mededingsautoriteit en post en telecommunicatie. ACM ziet toe op de naleving van regels voor concumentenbescherming, mededing en sectoriale regulering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

best response methode

A

Systematische aanpak om in een strategische situatie de oplossing te bepalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

break-evenpunt

A

de productieomvang waarbij de totale kosten juist gelijk zijn aan de totale opbrengsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

concentratiegraad

A

de maat waarin enkele ondernemingen uit een bedrijfstak het aanbod helemaal of in belangrijke maten beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

cut-throat competition

A

moordende concurentislag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

economische machtspositie

A

een of meer ondenemingen hebben een overwegende invloed op een markt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

extra kosten

A

de toeneming van de totale kosten bij de productie van één extra eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

extra opbrengsten

A

De toeneming van de totale opbrengsten bij de verkoop van één extra eenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

homogeen duopolie

A

twee aanbieders bieden een in de ogen van de consument identiek product aan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kartel

A

overeenkomst tussen twee of meer juridisch zelfstandige ondernemingen om bepaalde concurrentiewapens niet tegen elkaar te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kortetermijnvergelijking

A

verband dat de productiekosten bij uiteenlopend productieomvang aangeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

langetermijnanalyse

A

analyse waarbij de hoeveelheden van alle productiefactoren variabel worden verondersteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

levenscyclus

A

gedurende zijn bestaan maakt een product een introductie, een expansie, en een rijpheids en een verzadigingsfase door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

marginale kosten

A

de stijging van de totale kosten wanneer één extra eenheid wordt geproduceerd. Exacter: de eerste afgeleide van de totale kosten naar de geproduceerde hoeveelheid x

17
Q

marginale opbengst

A

de toeneming van de totale opbrengst wanneer één eenheid meer wordt verkocht. Exacter: de eerste afgeleide van de totale opbrengst naar de verkochte hoeveelheid x.

18
Q

mededingswet (1997)

A

verbiedt- in overeenstemming m het europesemededingsbeleid - kartels en het misbruik maken van een economische machtspositie

19
Q

Nash-evenwicht

A

genoemd naar de beroemde wiskundige John nash die belangrijke aan de speltheorie heeft bijgedragen. Het kenmerk van zo’n evenwiht is dat daarin geen van de spelers de prikkel heeft de andere strategie te volgen

20
Q

productvergelijking

A

beschrijft het verband tussen de ingezette hoeveelheden productiefactoren en de output

21
Q

speltheorie

A

de meest eenvoudige speltheorie die in dit boek wordt gebruikt, heeft de volgende kenmerken

  1. Er wordt van twee spelers uitgegaan die op het zelfde moment moeten beslissen
  2. ze hebben tegengestelde belangen. Dit wil zeggen dat het voordeel voor de één een nadeel betekent voor de ander
  3. het soek wordt naar één keer gespeeld, er is geen herhaling
  4. de spelers zijn niet volledig op de hoogte. De een weet niet van de ander
  5. de regels staan vast, ze kunnen dus niet veranderd worden
  6. de actie die een speler onderneemt noemen we zijn of haar strategie. een strategie heeft een bepaald resultaat.
  7. uit zichzelf komen de spelers niet tot samenwerking. Om tot samenwerking te kunnen komen is een derde partij nodig (bijvoorbeeld de overheid).
22
Q

totale constante kosten (TCK)

A

de kosten die niet variëren met de productieomvang

23
Q

Totale kosten (TK)

A

de som van de totale variabele kosten en de totale constante kosten

24
Q

Totale opbrengsten (TO)

A

het product vaan het aantal verkochte eenheden en de verkoopprijs

25
Q

Totale variabele kosten (TVK)

A

de kosten van de variabele productiefactor(en)